Opgaven 1 t/m 6

  Vierkant en rechthoek

Bekijk in de uitleg de eigenschappen van het vierkant en de rechthoek.

  1. Met welk tekentje geven we evenwijdige lijnen aan?
  2. Met welk tekentje geven we even lange lijnen aan?
  3. Welke eigenschap van een vierkant en een rechthoek is niet hetzelfde?
  4. Teken een rechthoek EFGH met EF = 5 cm en FG = 3 cm in je schrift.
  5. Zet evenwijdig tekentjes in zijden die evenwijdig zijn.
  6. Zet even lang tekentje in zijden die even lang zijn.
  7. Teken de diagonalen in je rechthoek.
  8. Zet hier ook weer tekentjes in.

 

  Parallelogram en ruit

Bekijk in de uitleg de eigenschappen van het parallellogram en de ruit.

  1. Welke eigenschap van een parallellogram en een ruit is niet hetzelfde?
  2. Teken een parallellogram ABCD met AB = 4 cm en BC = 2 cm, A = 70o en  B = 110o​.  
  3. Zet evenwijdig tekentjes in zijden die evenwijdig zijn.
  4. Zet even lang tekentje in zijden die even lang zijn.
  5. Teken de diagonalen in je rechthoek.
  6. Zet hier ook weer tekentjes in.

 

  Vierkant
  1. Teken in een assenstelsel de punten A(-2 , 1) en D(-4 , 4)
  2. Verbind punt A met punt D zodat lijnstuk AD onstaat.
  3. Lijnstuk AD is een zijde van het vierkant ABCD. Teken dit vierkant.

 

  Ruit
  1. Teken in een assenstelsel de punten R(5 , 3) en S(1 , 6)
  2. Verbind punt R met punt S zodat lijnstuk RS onstaat.
  3. Lijnstuk RS is een zijde van de ruit PQRS. Teken deze ruit. *tip: probeer eerst de diagonalen uit te tekenen met potlood.

 

Figuren afmaken
  1. Op het werkblad moeten vier figuren worden afgetekend. Teken de fguren af. Zorg er voor dat deze voldoen aan de voorwaarden die er bij staan.
  2. Zet tekentjes in zijden die even lang zijn.
  3. Zet tekentjes in zijden die evenwijdig zijn.
  4. Zet rechtehoek tekentjes in hoeken die loodrecht zijn.
  5. Teken met blauw kleurpotlood de diagonalen in de figuren.

 

Eigenschappen figuren

Vul het schema op je werkblad in.

Zet een kruisje in de eigenschappen die bij de figuren horen.