Switch

In de eerste netwerken waren alle apparaten verbonden met elkaar via een gedeelde kabel. Wanneer apparaat A een bericht stuurt zien alle andere apparaten in het netwerk dat bericht. Om ervoor te zorgen dat het juiste apparaat iets met het bericht kan doen, krijgen alle apparaten een adres, het zogenaamde MAC (Media Access Control) adres. Het MAC-adres bestaat uit een reeks van zes maal twee cijfers en letters van 0 tot en met F (hexadecimaal) gescheiden met een dubbele punt of streepjes, bijvoorbeeld 06:D3:B0:FF:E6:4B. Als het MAC adres niet overeen komt met het MAC adres van de ontvanger dan wordt het bericht genegeerd. Als apparaat A een bericht wil sturen naar apparaat F dan is dat dus geen probleem. Dit is wel het geval als twee apparaten tegelijk beginnen met zenden, dan krijg je een collision (botsing). Om dit op te lossen is een systeem genaamd collision detectie bedacht. Bij het detecteren van een collision wachten beide apparaten een variabele tijd en probeeren het daarna opnieuw. Bijvoorbeeld apparaat A wacht 1 seconde en apparaat F wacht 2 seconden. Hierdoor wordt het aantal collisions verminderd.

Doordat de hoeveelheid verkeer toenam werden collisions een groot probleem. Om dit op te lossen zijn switches bedacht. Alle apparaten worden op een switch aangesloten met een eigen kabel. Als je een apparaat aansluit onthoudt de switch het MAC adres wat aan die poort verbonden is. Als apparaat A nu een bericht verstuurt aan apparaat F, ontvangt alleen apparaat F dat bericht. Het is nu ook mogelijk dat C tegelijkertijd een bericht verstuurd aan apparaat D. De switch zorgt ervoor dat de berichten niet door elkaar komen.