Internet

Het eerste werkbare prototype van internet kwam eind jaren zestig met de oprichting van ARPANET, of het Advanced Research Projects Agency Network. Oorspronkelijk gefinancierd door het Amerikaanse ministerie van Defensie. ARPANET gebruikte pakket switching om meerdere computers op één netwerk te laten communiceren. ARPANET adopteerde TCP/IP op 1 januari 1983, en van daaruit begonnen onderzoekers het 'netwerk van netwerken' samen te stellen dat het moderne internet werd. De online wereld kreeg een meer herkenbare vorm in 1990, toen computerwetenschapper Tim Berners-Lee het World Wide Web uitvond. Hoewel het vaak wordt verward met internet, is internet eigenlijk de meest gebruikelijke manier om online toegang te krijgen tot gegevens in de vorm van websites en hyperlinks.

Naast switches, routers, accespoints en firewalls zijn er nog een paar diensten die het internet nodig heeft om te kunnen werken.

DNS

DNS staat voor Domain Name System. Dit systeem omvat een wereldwijde database van domeinnamen die hiërarchisch zijn opgebouwd. Deze domeinnamen zijn gekoppeld aan een IP-adres.
In de onderstaande video's wordt DNS verder uitgelegd.

DHCP

Alhoewel DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol) niet echt noodzakelijk is voor de werking van een netwerk is dit toch een handig protocol. Voor DHCP moest bij ieder apparaat handmatig een ip-adres worden ingevuld bij de netwerk instellingen. Niet alleen het IP-adres van het apparaat, maar ook de gateway van het netwerk, de grootte van het netwerk en de IP-adressen van de DNS servers moesten onder andere handmatig worden ingevuld. Aangezien een IP-adres niet twee keer mag voorkomen in één netwerk was een lijstje bijhouden een must. DHCP neemt deze taak over. De DHCP server heeft een pool met ip adressen die gebruikt mogen worden in het netwerk. Als je een apparaat aanzet, wat met DHCP geconfigureerd kan worden, vraagt het apparaat via het netwerk om een adres. De DHCP server stuurt een bericht terug met daarin alle benodigde instellingen voor dat netwerk waaronder het IP-adres dat de computer mag gebruiken. De DHCP server houd vervolgens in een lijst bij welke ip-nummers al zijn uitgegeven.

NAT

Computers kunnen op het internet met elkaar communiceren doordat elke, met het internet verbonden, computer een IP adres heeft. In de vierde versie van het ip protocol (IPv4) is vastgelegd dat er 4 294 967 296 (232) unieke adressen zijn. Hiervan zijn ongeveer 18 miljoen adressen gereserveerd voor privé netwerken. Deze adressen mag iedereen in het eigen netwerk vrij gebruiken en worden dus veel gebruikt, te meer omdat we niet voldoende IPv4 adressen hebben om ieder apparaat te voorzien van een uniek nummer.  Met een privé adres kun je niet zomaar het internet op. Om toch met het internet te communiceren moeten we gebruik maken van NAT (Network address translation). Als een computer in een privé netwerk een informatie verstuurd naar het internet veranderd de router het afzender ip-nummer in het publieke ip-adres van de router en slaat de oorspronkelijke informatie op in een tabel. De router verstuurd de informatie namens de computer naar de server. Als de server het antwoord terug stuurt naar het publieke adres van de router zoekt de router in de tabel waar het originele verzoek vandaan kwam. De router past de bestemming aan in de packet en stuurt het antwoord naar de computer.
Om het te kort aan IPv4 adressen op te lossen is het ip protocol vernieuwd. In de nieuwe versie IPv6 zijn er veel meer adressen beschikbaar namelijk 3.4×1038 adressen. Dit zijn er genoeg om alle appraten een uniek publiek nummer te geven. Toch gaat het overstappen naar het nieuwe protocol langzaam. Veel apparaten werken nog alleen met IPv4. We zullen dus nog wel een tijdje vast zitten aan NAT.

In de onderstaande video word NAT nog een keer uitgelegd.