V6 V3 Het verband tussen de elektronenconfiguratie en de opbouw van het PSE met s-, p-, den f-blok aangeven.

1 Geef de regels die M’jev toepaste om de elementen te rangschikken.

2 Volgens welke regels zijn de elementen nu gerangschikt in het PSE?

3 Leg uit: perioden, groepen, hoofdgroepen, nevengroepen, a-elementen, b-elementen, o-elementen.

4 Welke blokken onderscheidt men in het PSE? Teken deze blokken. Wat is hun naam? En waarom is dat de naam?

5 Hoeveel groepen bevat elke blok? Waarom?

6 Hoeveel perioden zijn er in het PS? Waarom?

7 Welke elementen zitten er in het s- en p-blok?

8 Welke elementen zitten er in het d-blok?

9 Welke elementen zitten er in het f-blok? Wat betekenen deze namen?

10 Wat bepaalt de chemische eigenschappen van een element?

11 Hoe bepaal je de plaats van een element in het PSE m.b.v. de elektronenconfiguratie: Plaats in PSE: Het aantal schillen=

Het aantal valentie-elektronen=

12 Welke groep zijn de Edelgassen? Wat is er zo speciaal aan deze groep?

13 Oefeningen p 29-30.

Pas het stappenplan toe om de plaats ( groep, periode,hoofd- of nevengroepelement, blok van: het element met Z=12, Z=24, Z= 35.