Stap 3: Theorie

Verbranding is een scheikundige reactie van een brandstof met zuurstof.

Voorbeelden van verbranding zijn het gas dat verbrandt gedurende het koken of het verbranden van een kampvuur. Ook in je lichaam vindt verbranding plaats. In je verteringssysteem wordt voedsel verbrand. Een explosie, zoals bijvoorbeeld bij vuurwerk, is ook een verbranding. Een hele snelle verbranding wordt een explosie genoemd.

Voor elke verbranding zijn drie ingrediënten nodig: brandstof, zuurstof en een ontbrandingstemperatuur. De ontbrandingstemperatuur van een brandstof is de laagste temperatuur waarbij een stof in brand vliegt.

Bij een verbranding komt warmte vrij. Warmte is een vorm van energie.

Het blussen van een brand houdt in dat je één van de drie ingrediënten (brandstof, zuurstof en ontbrandingstemperatuur) wegneemt. Als je bijvoorbeeld de zuurstof weghaalt, dan stopt de brand. Voorbeelden van blusmiddelen zijn blussen met water, schuim en CO2.

Water dooft het vuur doordat het de temperatuur naar beneden brengt. Schuim vormt een laag op de brandstof waardoor de zuurstof er niet meer mee in contact kan komen. CO2 is een gas (koolstofdioxide) dat de zuurstof verdrijft.

Als er genoeg zuurstof aanwezig is, heb je een volledige verbranding. De stoffen die daarbij ontstaan kun je niet verder verbranden. Bij volledige verbranding ontstaat koolstofdioxide. Koolstofdioxide is niet schadelijk voor de gezondheid, maar koolstofdioxide zorgt voor opwarming van de aarde: het broeikaseffect.

Als er niet voldoende zuurstof in de lucht aanwezig is, krijg je een onvolledige verbranding. Bij een onvolledige verbranding ontstaat koolmonoxide. Koolmonoxide is een uiterst giftig gas.