Frontotemporale dementie

Frontotemporale dementie (FTD) komt relatief vaak voor bij jongere mensen (jonger dan 60 jaar wordt in dit kader jong genoemd) en kan diverse uitingsvormen hebben. Geheugenstoornissen komen niet vaak voor in het begin.

Als er vooral degeneratie is van de frontale cortex staan gedragsveranderingen op de voorgrond, als er vooral degeneratie is van de temporaalkwab hangt het af van de kant: semantische ('mbt betekenis') taalstoornissen bij degeneratie van de taal-dominante temporaalkwab en niet-vloeiende afasie bij de niet-taal-dominante temporaalkwab. Het verschil met de atrofie bij de ziekte van Alzheimer is dat er bij FTD vaak atrofie is van de neocorticale (laterale) cortex, in plaats van de mesiale temporaalkwab waar de hippocampus is gelegen.

De gedragsvariant van FTD komt het meest voor. Er zijn dan gedragsveranderingen vroeg in het beloop (dat wil zeggen: ontstaan in de eerste drie jaar van de ziekte). Als er tenminste drie van onderstaande zes symptomen zijn, en deze beinvloeden het dagelijks leven (ADL en/of IADL), is het waarschijnlijk FTD:

1. Ontremming (sociaal onaangepast gedrag, decorumverlies, impulsiviteit)

2. Apathie (weinig initiatief)

3. Verlies van empathie en sympathie (je niet goed kunnen inleven in een ander)

4. Perseveraties (herhalen van simele handelingen, compulsieve rituelen, stereotypie in spraak)

5. Hyperoraliteit/dieetverandering (veranderde eetvoorkeuren, binge-eating, eten van niet-eetbare voorwerpen)

6. Executieve stoornissen met sparen van geheugen en visuospatiële functies bij het NPO

 

Als iemand ook nog frontale atrofie bij MRI of frontale hypometabolisme van glucose (FDG) bij PET onderzoek heeft, is de diagnose FTD waarschijnlijk.

Dus: bij klinisch mogelijke FTD wordt een MRI scan gemaakt. Als die geen afwijkingen laat zien wordt een FDG-PET gemaakt.

De differentiaaldiagnose is vaak een psychiatrische aandoening met veranderd gedrag. Daarom kan aanvullend onderzoek waardevol zijn omdat MRI en PET in die gevallen normaal zijn.