KENNIS 3: De drie toestanden (fasen) van een stof

  Leerdoelen:

  • Ik kan de drie fasen van een stof benoemen (KENNIS 3).
  • Ik kan uitleggen waarom veel vaste stoffen een kenmerkende kristalstructuur hebben (KENNIS 3).

 

Regen, sneeuw, mist, hagel, rijp en dauw zien er heel verschillend uit. Regen bestaat uit doorzichtige druppels, sneeuwvlokken zijn wit en donzig, mist is een dichte grijze nevel die je het zicht beneemt op de wereld om je heen. Toch gaat het bij al deze weersverschijnselen om dezelfde stof: water (afbeelding 3.3).

Afbeelding 3.3: Water de stof die verantwoordelijk is voor de neerslag bij weersverschijnselen.

 

3.1 VAST, VLOEIBAAR EN GASVORMIG

 

Water komt in de natuur voor:

De drie toestanden waarin je water (en andere stoffen) kunt tegenkomen, noem je fasen.

Afbeelding 3.4: Krui-ijs bij vuurtoren van Urk.

 

De lucht die je uitademt, bevat vrij veel waterdamp. Die waterdamp kun je niet zien: het is een onzichtbaar gas. Als je tegen een koude ruit ademt, koelt de waterdamp in je adem af tegen het koude glas en condenseert. Op het glas verschijnen kleine waterdruppeltjes: de ruit beslaat (afbeelding 3.5).

Afbeelding 3.5: Condensvorming op een ruit.

 

Die kleine waterdruppeltjes zie je ook als je bij koud weer uitademt. Voor je mond verschijnt dan een nevelwolkje (afbeelding 3.6).

Afbeelding 3.6: Zichtbare 'nevelwolkjes' die ontstaan bij koud weer.

 

Vaak wordt de naam ‘waterdamp’ gebruikt voor een nevel die uit fijne druppeltjes water bestaat. Het gebruik van het woord 'damp' is hier niet juist. Een nevel bestaat namelijk uit vloeibaar water.  De druppeltjes water in een nevel zijn zo klein dat je ze niet afzonderlijk kunt zien. Maar al die kleine druppeltjes kunnen je wel nat maken. Dat merk je aan je gezicht als je door dichte mist loopt.
Een nevel van hete waterdruppeltjes wordt vaak ‘stoom’ genoemd. Ook dat is niet juist, want stoom is hete waterdamp wat je dus niet kunt zien.

 

KRISTALLEN
Sneeuw bestaat uit ijskristallen: het is een vaste stof. Die kristallen hebben allerlei mooie vormen. In al die verschillende vormen kun je dezelfde zeshoekige structuur herkennen. Deze kristalstructuur is kenmerkend voor sneeuw (afbeelding 3.7). Elke vaste stof heeft een eigen kenmerkende kristalstructuur.

Afbeelding 3.7: Sneeuwkristallen hebben altijd een zeshoekige vorm.

 

Kristallen kunnen heel erg klein zijn, maar ook centimeters groot. Een stuk bergkristal bestaat uit grote kristallen die aan elkaar zijn vastgegroeid. De kristalstructuur is dan ook met het blote oog goed waarneembaar (afbeelding 3.8).

Afbeelding 3.8: Een stuk bergkristal.

 

SOORTEN NEERSLAG

Bij het woord neerslag denk je waarschijnlijk het eerst aan regen, sneeuw en hagel. Maar er zijn meer soorten neerslag.
* Dauw bestaat uit kleine waterdruppeltjes. ’s Ochtends kunnen grassprieten en bladeren kletsnat zijn door de dauw.
* Rijp bestaat uit enorme aantallen kleine ijskristallen. Rijp kan boomtakken en grassprieten prachtig wit maken.
* IJzel is zeer koude regen die bevriest als hij de bevroren grond raakt. Het ijslaagje dat zo ontstaat, is altijd doorzichtig. Het kan straten en wegen spiegelglad maken (afbeelding 3.9).

Afbeelding 3.9: Schaatsen op een beijzelde straat.