Een functie moet een naam hebben. Met de naam wordt de functie aangeroepen
Een functie wordt aangeroepen vanuit het hoofdprogramma, de Main, of vanuit een andere functie. Dit gaat met een Call-statement, zoals je in de afbeelding hierboven kunt zien.
Met de aanroep van de functie kunnen waarden van variabelen meegegeven worden. Dit gebeurt in de functie-aanroep door middel van parameters. Hoe dat gebeurt wordt verderop uitgelegd
Een functie kan een waarde teruggeven: Een integer, een string, een boolean. Ook dat wordt verderop uitgelegd