In een programma werk je vaak met waardes. Zoals de som van 2 getallen, de lengte van een tafel, de grootte van een doosje, de straal van een cirkel. Ook bv. pi heeft een waarde, nl 3,14……
Die waardes wil je gedurende het uitvoeren van het programma niet kwijtraken, je hebt ze misschien vaker nodig. Dat kan gelukkig, de waardes kunnen namelijk ergens opgeslagen worden. Dit opslaan gebeurt in het werkgeheugen van de computer. Het werkgeheugen heeft enorm veel opslagplekken en op elke plek kan precies 1 waarde opgeslagen worden. Waar die waarde precies opgeslagen wordt, dat bepaalt het programma. Vergelijk het met een magazijn. Jij weet niet waar jouw pakje ligt, maar de magazijnmeester weet het precies.
Sleep de woorden rechts naar de tekst links en bekijk of je het snapt:
Om jouw pakje te kunnen vinden, heeft de magazijnmeester wel een identificatie nodig. Op jouw pakje staat een barcode of andere identificatie, die aangeeft waar jouw pakje zich bevindt. Wat er verder in het pakje zit, weet de magazijnmeester niet en dat is ook niet belangrijk voor hem.
In programmeren is deze identificatie de variabele, namelijk een plek in het geheugen.