In het vorige voorbeeld werd de functie groet aangeroepen vanuit het hoofdprogramma, de Main, en werd “Hello world” naar het scherm geschreven. Nu gaan we een stap verder. We willen dat de gebruiker een tekst invoert en dat deze tekst in de functie groet naar het scherm wordt geschreven. Dit betekent dat de tekst, die de gebruiker geeft, doorgegeven moet worden aan de functie groet. Dat gebeurt doormiddel van een parameter.
Een parameter is een speciale variabele, die in de declaratie van de functie staat. In de declaratie kunnen ook meerdere parameters staan.
Op het moment dat de functie aangeroepen wordt, krijgt de parameter zijn waarde. Deze waarde wordt argument genoemd