Leerdoelen
A. Je omgeving waarnemen
- Je kunt de werking van zintuigen beschrijven.
- Je kunt de zintuigen noemen, met hun ligging en hun prikkel.
B. De huid, de neus en de tong
- Je kunt de bouw en functies van de huid beschrijven.
- Je kunt de werking van de vijf verschillende zintuigen in de huid beschrijven.
- Je kunt de werking van warmte- en koudezintuigen uitleggen.
- Je kunt benoemen hoe je verschillende geuren ruikt.
- Je kunt benoemen hoe je verschillende smaken proeft.
C. Ogen (en licht)
- Je kunt de bouw en werking van het oog omschrijven.
- Je kunt in een schematische afbeelding de delen van het oog herkennen en benoemen
- Je kunt beschrijven hoe de pupilreflex de grootte van de pupil regelt.
- Je weet wat licht is en waar het vandaan komt (geen toetsstof)
- Je weet het verschil tussen een directe en indirecte lichtbron (geen toetsstof)
- Je begrijpt waarom we verschillende kleuren kunnen zien (geen toetsstof)
D. Oren
- Je kunt de bouw en functies van het oor beschrijven.
- Je kunt de delen van het oor benoemen met hun functie.
- Je kunt aangeven bij welke geluidssterkten, uitgedrukt in decibel, er gehoorschade kan optreden.
E. Het zenuwstelsel
- Je kunt de bouw en functies van het zenuwstelsel beschrijven.
- Je kunt de bouw van zenuwcellen en zenuwen beschrijven.
- Je kunt een reflexboog beschrijven.
- Je kunt uitleggen wanneer zintuigen prikkels omzetten in zenuwimpulsen.
- Je kunt de bouw en functie van drie typen zenuwcellen benoemen.
- Je kunt de weg die informatie van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel aflegt beschrijven.