Hij schrijft alsof het boek je voorgelezen wordt, beschrijvend.
Gebruik van vervormingen van woorden (om zo beter duidelijk te maken hoe het woord wordt uitgesproken en wat het gevoel was van de persoon die dit zei bijvoorbeeld het woord ‘hmo’ waarmee homo wordt bedoeld).
Fragment 2 - De verrekijker
Eenvoudige zinnen
Relativerend taalgebruik
Spot met beleefdheid en de arbeidsomstandigheden in de hotelwereld (... uiterlijk om 10.15 uur al weer moet opkrassen ... en ... heidense karwei echt niet sneller dan in vijfenhalf uur kunnen klaren.)
Fragment 3 - Arendsoog
Veel gebruik van ironie ('neergemaaid met kalasjnikovs. Dat is pas avontuur.', pedagogisch toontje)
Hij spot met bepaalde zaken of zichzelf (zelfspot 'Mijn lagere schooltijd. Best wel behelpen toen.')
Maakt gebruik van neologismen (insmeermoeders).
Stijlmiddelen als:
beeldspraak (muts, troela)
overdrijvingen (gloeiend van de spanning, kogelvrije vesten)