Stelling: In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.
Standpunt: Met een standpunt wordt een mening over die stelling gegeven.
Argumentatie: Om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om iemand te overtuigen.
Bekijk het volgende voorbeeld.
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid.
Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.
Argumenten:
Ook afgelopen jaar is er weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.
Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.
Standpunten
Standpunten herken je aan woorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.
Standpunt en mening vallen nog al eens samen.
De stelling is dan zo geformuleerd dat het standpunt (mening van de schrijver) gelijk duidelijk is.
We onderscheiden drie soorten standpunten: positief, negatief en twijfel.
positief: Als Alain Clark Nederland gaat vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival (zoals De Telegraaf meldde) gaat Nederland hoge ogen gooien.
negatief: De bijdrage van Nederland aan het Eurovisie Songfestival wordt weer niks, want Alain Clark gaat ons land vertegenwoordigen volgens De Telegraaf.
twijfel: Ik weet nog niet, of het wat wordt met de bijdrage van Nederland, als Alain Clark ons land (zoals De Telegraaf meldde) gaat vertegenwoordigen.
Feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten
Argumenten zijn feitelijk (objectief) of niet-feitelijk (subjectief).
Een feitelijk argument is waar of onwaar. hoeft niet onderbouwd te worden en kan zo nodig gecontroleerd worden. Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek. Uitleg: Het argument 'want die bioscoop is bij mij om de hoek' is waar of niet waar en behoeft geen ondersteuning.
Over een niet-feitelijk argument kun je van mening verschillen en moet daarom ondersteund worden. Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger. Uitleg: Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren, zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.
Bekijk de video.
Bekijk ook deze video.
Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.
Voorbeeld
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (= argument voor).
Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (= argument tegen).
Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (= weerlegging).
Soms herken je argumenten aan signaalwoorden.
Woorden als want, omdat en immers geven aan dat er een argument volgt.