Stelling-standpunt

Bekijk het volgende voorbeeld.

  • Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid.
  • Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.
  • Argumenten:
    • Ook afgelopen jaar is er weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.
    • Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.

​Standpunten

Standpunten herken je aan woorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.

Standpunt en mening vallen nog al eens samen.
De stelling is dan zo geformuleerd dat het standpunt (mening van de schrijver) gelijk duidelijk is.

We onderscheiden drie soorten standpunten: positief, negatief en twijfel.

Feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten

Argumenten zijn feitelijk (objectief) of niet-feitelijk (subjectief).

Bekijk de video.

Bekijk ook deze video.

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Voorbeeld

  • Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (= argument voor).
  • Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (= argument tegen).
  • Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (= weerlegging).


Soms herken je argumenten aan signaalwoorden.
Woorden als want, omdat en immers geven aan dat er een argument volgt.