Deze opdracht sluit je af met het maken van een toets voor een klasgenoot.
De toets moet uit tien zinnen bestaan.
Acht van de tien zinnen bevatten een veelvoorkomende taalfout; een taalfout die je in deze opdracht bent tegengekomen. Zorg voor verschillende soorten taalfouten.
Natuurlijk kun je de zinnen zelf verzinnen, maar als je twijfelt, gebruik dan internet om zinnen te zoeken.
Als je toets klaar is, maakt je klasgenoot de toets. Natuurlijk maak jij zijn of haar toets.
Jullie kijken elkaars werk na en bespreken het resultaat.
Vraag aan je docent hoe het eindproduct beoordeeld wordt.