In een beknopte bijzin staat geen onderwerp (het zogenaamde verzwegen onderwerp). Als je er een gewone bijzin van maakt, moet het onderwerp uit die bijzin verwijzen naar dezelfde persoon/ zaak als het onderwerp uit de hoofdzin.
Fout:
Slapend bracht mijn vader mij naar mijn bed.
(Mijn vader (onderwerp) slaapt niet, maar ik.)
Goed:
Terwijl ik sliep, bracht mijn vader mij naar mijn bed.
Fout:
Na de garagedeur te hebben geschilderd, barstte er een onweer los.
(Onweer (onderwerp) is niet degene die geschilderd heeft.)
Goed:
Nadat ik de garagedeur had geschilderd, barstte er een onweer los.
Fout:
Wandelend in het park ging de zon al snel onder.
(De zon (onderwerp) wandelt niet).
Goed:
Terwijl ik in het park wandelde, ging de zon al snel onder.
Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen:
Bekijk de video.