Sleutelwoorden

Sleutelwoorden ...................................................................................................................................

Extra hulp uit sleutelwoorden

Contextopgaven kunnen gaan om plus- en minopgaven, maar ook om delen en vermenigvuldigen, procenten of oplossen met een tabel. Om dat te bepalen zijn er sleutelwoorden die gebruikt kunnen worden. Hieronder een tabel met sleutelwoorden per bewerking.

Houd er wel rekening mee dat sleutelwoorden niet altijd opgaan. Het moet ook niet zo zijn dat je alleen maar op zoek gaat naar sleutelwoorden en getallen, zonder het verhaaltje te lezen!

 

Het kan wel helpen om te leren dat er relevante (bruikbare) en irrelevante (niet bruikbare) gegevens in een context kunnen staan. Er worden ook cijfers en getallen genoemd die niet nodig zijn om de opgaven op te lossen.

 

Voorbeeld:

Martin is over 3 weken jarig. Hij wordt 50 en koopt voor zichzelf een nieuwe auto. De auto kost € 25.000 en Martin betaalt deze in tien termijnen.

Hoeveel betaalt Martin per termijn?

 

De cijfers 3 (van weken) en 50 (van de leeftijd) zijn irrelevant (niet bruikbaar). Al was iemand niet jarig of pas over 6 weken, de som zou daardoor niet zijn veranderd.

 

Het is en blijft lastig om met context opgaven om te gaan. Blijf vooral door oefenen.

Maak gebruik van het stappenplan en gebruik kladpapier, dit kan je een eind op weg helpen.