Opgaven 7 t/m 12

1H02.3Vlakke figuren Opgaven 7 t/m 12 ..........................................................

Figuren herkennen

 

Je ziet op je werkblad zes vlakke figuren op een rooster.

  1. Schrijf bij elke figuur de juiste naam.
  2. Teken in elke figuur de diagonalen.
  3. Geef in elke figuur met behulp van tekentjes bij de diagonalen aan welke hoeken recht zijn en welke lijnstukken gelijk zijn.
  4. Welke figuur heeft geen diagonalen?
  5. Bij welke figuren zijn de diagonalen even lang?

 

 

Ruit

 

  1. Zet de letters A tot en met D bij de hoekpunten.
  2. Teken de diagonalen van de ruit en zet S bij het snijpunt van de diagonalen.
  3. Welke lijnstukken zijn de diagonalen?
  4. Zijn de diagonalen even lang?
  5. Staan de diagonalen loodrecht op elkaar?

 

 

 

Vierhoeken

 

A en B zijn hoekpunten van vierkant ABCD.

  1. Teken vierkant ABCD.
    Maak alle hoeken recht!
  2. Teken de diagonalen AC en BD in het vierkant. Ga na dat ze even lang zijn en dat ze loodrecht op elkaar staan.

P, Q en R zijn hoekpunten van ruit PQRS.

  1. Teken ruit PQRS. *Gebruik de door jou geleerde eigenschappen van de ruit. Het is handig om eerst diagonaal PR te tekenen en daarna QS te tekenen.

 

 

10    Vlieger

 

Teken op je roosterpapier een vlieger met diagonalen die allebei 4 cm lang zijn.

Je vlieger mag geen ruit worden!

 

 

11  Geometrische vormen

 

 

Op het werkblad staat dezelfde tekening nog een keer afgebeeld.

  1. Trek met blauw kleurpotlood een rechte hoek over (met geodriehoek).
  2. Trek een gebogen lijn over met groen kleurpotlood.
  3. Trek twee evenwijdige lijnen over met rood kleurpotlood (en geodriehoek).
  4. Kleur een vierkant geel.
  5. Kleur een cirkel oranje.
  6. Kleur een rechthoek paars.
  7. Kleur een driehoek groen.
  8. Kleur een trapezium grijs.

 

 

12   Assenstelsel

 

Teken een assenstelsel met een x-as en een y-as van -5 tot 5. Zet x-as en y-as bij de juiste as.
Teken daarna de punten P(1 , 1), Q(5 , 1) en R(4 , 3).

  1. PQ en QR zijn twee zijden van een parrallellogram. Maak de parallellogram af.
  2. Zijn de overstaande zijden van de parallellogram evenwijdig?  Noteer het antwoord in je schrift.
  3. Zijn de overstaande zijden van de parallellogram even lang? Noteer het antwoord in je schrift.

 

Teken nu de punten A(-1 , -1), B(-4 , -2) en D(-2 , -4).

  1. AB en AD zijn de zijden van de ruit ABCD. Teken AB en AD.

  2. Teken de ruit.

  3. Teken met rood kleurpotlood de diagonalen in de ruit.