1.3 Vocabulaire

Vocabulaire 1.3  
je ik
tu jij
il hij
elle zij
on men
nous wij
vous jullie / u
ils zij (mannelijk meervoud)
elles zij (vrouwelijk meervoud)
trouver vinden
parler praten
regarder kijken (naar)
travailler werken
poser stellen
donner geven
écouter luisteren (naar)
habiter wonen
oublier vergeten
aimer houden van / leuk vinden
arriver aankomen
chercher zoeken
danser dansen
détester haten / een hekel hebben aan