2.10 Vocabulaire

Vocabulaire 2.10  
le docteur de dokter
le dentiste de tandarts
prévenir voorkomen
guérir genezen
bon pour la santé goed voor de gezondheid
malade ziek
des médicaments medicijnen
se détendre zich ontspannen
faire du sort sporten
la pharmacie de apotheek
une ordonnance een recept
rembourser vergoeden
un sirop een drankje
avoir de la fièvre koorts hebben
un bouton een puistje
mettre de la crème zich insmeren
j'ai mal à ik heb pijn aan