(pen, potlood, gum, puntenslijper, geodriehoek, 3 kleurpotloden, passer* en rekenmachine* en een leesboek)
Lees de vraag goed door,
soms is het handig om informatie te onderstrepen. Dat onderstrepen kan met je kleurpotlood.
Heb je geen idee hoe je de vraag zou kunnen aanpakken, sla de vraag dan even over.
Zet een uitroepteken in je kantlijn zodat je straks aan het eind deze vraag nog even gaat proberen. Zorg er voor dat wanneer je vragen even overslaat die je later gaat maken dat je de opgaven op je toetspapier heel goed nummert!
Het is niet erg een vraag even over te slaan. Maak eerst de vragen die je makkelijk vind of waar je meteen wee hoe je ze gaat oplossen. Zo scoor je in het begin snel punten. Als je veel punten haalt voor je toets haal je natuurijk ook een goed cijfer.
Lees de volgende vraag door en als je dit handig vindt onderstreep weer nuttige informatie in de vraag met potlood.
Orden de informatie uit de vraag en maak je berekening. Schrijf je hele berekening op.
Controleer of je goed hebt afgerond en of je de eenheden achter de vraag hebt gezet.
Als je denkt dat je klaar bent met je toets controleer je even of je alle vragen gemaakt hebt.
Ook controleer je nog eens of je de antwoorden die je opgeschreven hebt goed zijn afgerond. Kijk nog even naar je tekeningen en assenstelsels staan bijvoorbeeld de goede woordjes bij de assen en zijn de tekeningen netjes met potlood?
Je bent nu klaar met de toets. Pak je leesboek erbij en ga even ontspannen lezen, of werk aan een ander vak.