Welke factoren spelen een rol?

Wij leggen als eerst uit welke factoren een negatieve rol spelen bij het taakgericht werken en vervolgens gaan we door naar de factoren die een positieve rol spelen. We proberen vervolgens tips, tops en tools aan te bieden om hiermee aan de slag te gaan.

Leerlingen die niet taakgericht werken, vertonen gedrag zoals: spelen met spulletjes op tafel, wegdromen, praten met degene die naast ze zit etc. De leerlingen zijn niet aan het werk aan de taak die gemaakt moet worden. We spreken dan over een lage taakgerichte werkhouding. Leerlingen met een LVB hebben een lage taakgerichte werkhouding, omdat zij slecht ontwikkelde executieve functies hebben. Hiernaast spelen er ook andere factoren een rol als gaat om een slechte werkhouding of een lage taakgerichtheid. Jeninga (2000) en Timmerman (1995) geven aan dat er twee factoren een rol kunnen spelen bij een slechte taakgerichte houding van de leerling, deze zijn:

Omgevingsfactoren

Vooral de begeleiding vanuit school is hierin erg bepalend, want volgens Timmerman (1995) blijken leerlingen vooral te leren omwille van de leerkracht in plaats te willen leren omwille van het leren zelf.

Kindfactoren

Karels (2014) betoogt dat de leerkracht de invloed van leerproblemen op de werkhouding en het gedrag niet moet onderschatten. Het is frustrerend voor de leerling om te ervaren dat iets steeds niet lukt. Dit zorgt ervoor dat de leerling negatief gedrag laat om te ontsnappen aan de leertaak. De volgende indicaties kunnen dit ook veroorzaken.

Faalangst: Het kind denkt voortdurend dat hij het niet kan, is bang om te falen en vraagt daarom regelmatig om hulp. Niet werken, betekent niet angstig worden.

Concentratieproblemen: Deze kinderen zijn erg onrustig, bewegen veel, zijn slordig, snel afleidbaar, reageren op prikkels, werken traag en hun werk is bijna nooit af. Ze hebben een korte spanningsboog. Vaak begint deze leerling goed, maar eindigt zijn concentratie snel. Na een periode van rust (bijvoorbeeld naar de wc gaan) gaat de leerling verder.

Motivatieproblemen: Deze leerlingen willen niet (meer) werken. Zij doen er alles aan om onder het werk uit te komen.

Aanvullend hierop zegt Veenman (2003) dat uit onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid tijd waarin gericht aan de taak gewerkt wordt van invloed is op de leerprestaties en deze tijd waarin er gericht gewerkt wordt ligt aanzienlijk lager in het praktijkonderwijs. Jeninga (2000) benoemt wel dat veel van deze gedragingen van voorbije aard kunnen zijn, maar dat soms de oorzaak ook in biologische factoren kan zitten. De leerlingen in het praktijkonderwijs laten duidelijk blijken wanneer er sprake is van een slechte taakgerichtheid. De leerlingen zijn dan luidruchtig, hebben moeite om stil te zitten of praten en leiden leerlingen af.

Welke factoren spelen een positieve rol bij het taakgericht werken?

Er zijn volgens de SLO vijf factoren die de taakgerichte aanpak bij de leerlingen kunnen beïnvloeden, deze zijn:

  1. Leerlingniveau: Het is belangrijk om het cognitieve niveau van de leerlingen goed in te schatten om bij het juiste niveau te kunnen aansluiten. Hier hoort concentratie bij. Als leerlingen snel afgeleid zijn, kan er sprake zijn van motivatieproblemen. Iets wat niet interessant voor ze is, raakt ze niet. De intrinsieke motivatie ontbreekt. Observeren wat de leerling boeit en hierop inspelen, zorgen dat het materiaal uitdagend is, de leerling enthousiasmeren en aansluiten bij zijn belevingswereld zijn voorwaardelijk voor het stimuleren van de motivatie.
  2. Leerkrachtniveau: De instructie speelt een belangrijk rol als het gaat om taakgericht werken. De instructie moet goed zijn. Bovendien moet de leraar een positieve waardering hebben. Leerlingen die gewaardeerd, positief benaderd en geaccepteerd worden, doen meer hun best en zijn vaak actiever. Verder is het van belang dat de verwachting van de leerkracht niet te laag of te hoog is. Als de leerling dwars gedrag vertoont, kan onder- of overschatting van de leerling het beste goed geobserveerd worden. Tot slot is het belangrijk om belangstelling te hebben voor de taakbeleving. Vraag wat de leerling van een opdracht vindt, wat goed gaat of minder goed.
  3. Omgevingsniveau: Om de concentratie te bevorderen, moeten er zo min mogelijk prikkels aanwezig zijn. Bovendien kan een rustige of afgebakende werkplek ondersteuning bieden bij een goede werkhouding. Verder is het van belang dat de omgeving veiligheid biedt. Hier heeft structuur in een groep alles mee te maken. Er moet sprake zijn van duidelijkheid; door duidelijke afspraken kan er rustiger en zelfstandiger gewerkt worden. Het geeft dus sturing aan het gedrag.
  4. Materieelniveau: Als het materiaal niet uitdagend genoeg is, omdat het vaak hetzelfde is, werkt dat demotiverend. Bovendien kan het zijn dat het materiaal niet past bij het ontwikkelingsniveau, de leeftijd of de context. Motiveer leerlingen door iets leuks in het vooruitzicht te stellen. Materiaal dat leerlingen uitdaagt of gebruik maken van verschillende werkvormen, werkt het beste.
  5. Gezinsniveau: Ouders kunnen thuis extra druk uitvoeren op een kind als het op school minder goed gaat. Dit uit zich vaak doordat er thuis veel wordt geoefend voor school, wat bij het kind frustraties oplevert. Dit is dan van invloed op de motivatie en werkhouding in de klas. Daarom is het belangrijk om goed af te stemmen met ouders, als het gaat om extra oefenen. Ze kunnen hun kind stimuleren, motiveren en enthousiasmeren. Leerlingen die er plezier in houden, nemen dit mee naar de klas. Dit versterkt de werkhouding.

De bovengenoemde factoren spelen een positieve rol bij het vergroten van de taakgerichtheid van de leerlingen. Aan de hand van deze beschrijving willen wij u de ruimte aanbieden om zelf op zoek te gaan naar interventies, maar ook bieden wij een gereedschapskist vol met tools. Deze tools kunt u gebruiken om de taakgerichtheid van de leerlingen te vergroten.