1.2 Stoffen en eigenschappen

Je gaat op vakantie met het vliegtuig. Bij de douane wordt je bagage gecontroleerd. Daarin zit een doosje met pilletjes. Het zijn pilletjes tegen hooikoorts, maar de douane vertrouwt het niet. De douane denkt dat je XTC wilt smokkelen. Ze nemen een pilletje mee en doen daarmee een test. Al snel blijkt dat alles in orde is en je kunt je vlucht nog halen. Blijkbaar kan de douane niet aan de buitenkant van het pilletje zien of het XTC bevat. Daarom doen ze dat testje. Waaraan kun je stoffen herkennen?

 

Tussen zout en peper zie je direct een verschil: zout is wit en peper is gekleurd. De kleur is niet het enige verschil: als je beide stoffen in water doet, lost het zout op, peper blijft op het water drijven. Met andere woorden: de oplosbaarheid in water verschilt.

Zout en suiker kun je moeilijker uit elkaar houden. Het zijn allebei witte stoffen die goed oplossen. Maar als je je zout in je thee doet of suiker over je eitje strooit, merk je het verschil. Een ander verschil tussen zout en suiker is de brandbaarheid. Suiker brandt wel, zout niet.

Een derde voorbeeld: water en alcohol zijn allebei kleurloze vloeistoffen. Maar even ruiken is voldoende om deze stoffen te onderscheiden: alcohol heeft een kenmerkende geur, water is geurloos.

Met de hierboven genoemde eigenschappen kun je dus stoffen herkennen. Je noemt ze daarom stofeigenschappen.