Om te controleren of kaarsvet een zuivere stof of een mengsel is, kijk je naar de temperatuur tijdens het stollen van gesmolten kaasvet. Als deze temperatuur tijdens het stollen gelijk blijft, is het kaarsvet zuiver. Verandert de temperatuur tijdens het stollen, dan is er sprake van een mengsel. Dit geldt ook voor smelten: een vaste zuivere stof heeft een smeltpunt, een mengsel heeft een smelttraject. Bij een smelttraject begint de stof bij een bepaalde temperatuur te smelten, bij een hogere temperatuur is alles gesmolten. Je smelt het kaarsvet eerst, omdat de temperatuurmeting tijdens het stollen betrouwbaar is dan tijdens het smelten.
Bij het koken van vloeistoffen zie je iets dergelijks. Tijdens het koken van een zuivere stof verandert de temperatuur niet. Als je de vlam onder kokend water hoger zet, gaat het water wel heftiger koken (meer dampbellen), maar de temperatuur blijft ervan gelijk: 100oC.
Bij het koken van een mengsel van water en alcohol zal eerst alcohol verdampen. Hierdoor verandert het mengsel van samenstelling: het overgebleven mengsel bevat in verhouding steeds meer water. Daardoor loopt de temperatuur tijdens het koken langzaam op: mengsels hebben geen kookpunt, maar een kooktraject. Een kooktraject heeft een begin- en eindtemperatuur.
Kortom: je kunt zuivere stoffen en mengsels onderscheiden door de temperatuur tijdens het smelten of koken te meten. Heeft een stof een smeltpunt en een kookpunt, dan is het een zuivere stof.
In de grafieken hieronder kun je het verschil zien tussen smeltpunt en smelttraject en kookpunt en kooktraject: