Het D-klimaat, het landklimaat, bevindt zich vrijwel alleen op het Noordelijke halfrond. Dit komt doordat er daar enorme hoeveelheden land zijn die ver verwijderd zijn van de zee en het daar redelijk koud is door de hoge breedteligging. Dit zie je terug op de kaart.
Kenmerken:
Een landklimaat of continentaal klimaat is in tegenstelling tot een zeeklimaat een klimaat met extreme temperaturen in zomer en winter. Landklimaat komt voor in bijvoorbeeld Rusland, Mongolië, Canada enz. Het zijn gebieden die ver landinwaarts liggen, waar matigende invloeden van oceanen zeer klein zijn. Doordat de relatief droge landoppervlakken makkelijk opwarmen en afkoelen worden de temperaturen in de zomer extreem hoog, en in de winter extreem laag.
Er zijn drie soorten D-klimaten, namelijk:
1. Df: landklimaat of continentaal klimaat; met neerslag gedurende het hele jaar
Dfa: warm landklimaat; met neerslag gedurende het hele jaar en de warmste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van ten minste 22 °C.
Dfb: gematigd landklimaat; met neerslag gedurende het hele jaar en de warmste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van minder dan 22 °C.
Dfc: koel landklimaat; met neerslag gedurende het hele jaar en met maximaal vier maanden per jaar een gemiddelde maandtemperatuur van 10 °C of meer.
Dfd: koud landklimaat; met neerslag gedurende het hele jaar en de koudste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van minder dan 38 °C onder het vriespunt.
2. Dw: landklimaat of continentaal klimaat; met droge winters
Dwa: warm landklimaat; met droge winters en de warmste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van ten minste 22 °C.
Dwb: gematigd landklimaat; met droge winters en de warmste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van minder dan 22 °C.
Dwc: koel landklimaat; met droge winters en met maximaal vier maanden per jaar een gemiddelde maandtemperatuur van 10 °C of meer.
Dwd: koud landklimaat; met droge winters en de koudste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van minder dan 38 °C onder het vriespunt.
3. Ds: landklimaat of continentaal klimaat; met droge zomers
Dsa: warm landklimaat, met droge zomers en de warmste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van ten minste 22 °C.
Dsb: gematigd landklimaat, met droge zomers en de warmste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van minder dan 22 °C.
Dsc: koel landklimaat, met droge zomers en met maximaal vier maanden per jaar een gemiddelde maandtemperatuur van 10 °C of meer.
Dsd: koud landklimaat, met droge zomers en de koudste maand van het jaar met een gemiddelde maandtemperatuur van minder dan 38 °C onder het vriespunt.