Waar gaat het dansstuk over: wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap of het concept?
2. Vormgeving:
Hoe wordt de voorstelling vormgegeven door middel van dans?
3. Theatervormgeving:
Waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de dansvoorstelling vormgegeven?
1.Voorstelling
Waar gaat het dansstuk over: wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap of het concept?
Dans kan, net als drama/theater een verhaal vertellen, dat gebaseerd is op een tekst van een auteur. Zo is het romantische ballet Giselle (1841) gebaseerd op een volkslegende die werd verwerkt tot een libretto voor het ballet.
Tot en met de negentiende eeuw was de academische theaterdans vooral verhalend, er werd een verhaal uitgebeeld.Vanaf het begin van de twintigste eeuw zien we , net als in de andere kunsten, een streven naar abstrahering: dans geeft dan een sfeer, stemming, thema, concept weer.
Voorbeelden van min of meer abstraherende dans zijn het ballet Les Sylphides (chor. Fokine, muz. Chopin, 1909) en het ballet Serenade (chor. Balanchine, muz. Tsjaikovski, 1934).
Van absolute dans spreken we als er geen sprake meer is van een stemming of sfeer als basis voor een abstract ballet. In absolute dans gaat het alleen nog om de dans zelf, om de pure, formele bewegingsconstructie. In de academische dans wordt George Balanchine gezien als de eerste choreograaf die absolute dans maakte, in de moderne dans is dat Merce Cunningham.
Zie verder, voor spelgegevens e.d., bij drama/theater.
Vormgeving in dans gebeurt door middel van de keuzes die een choreograaf maakt, of die door traditie zijn vastgelegd, in het gebruik van:
1. ruimte
2. tijd
3. kracht
1.Ruimte
Dans voltrekt zich altijd in ruimte. In de meest brede zin van het woord is ruimte de reële of virtuele plek, locatie, waar de danser danst. Ruimte kent een aantal aspecten, zoals:
richtingen
In het horizontale vlak zijn er diverse richtingen waarin de danser de ruimte kan doorsnijden. Denk hierbij aan voor- en achterwaarts, zijwaarts en diagonaal. Ook de blikrichting (focus) van de danser is van belang.
hoogtelagen
In het verticale vlak kan de danser zich bewegen in drie lagen: hoog, midden en laag. De lagen worden gedacht vanuit het bekken van de danser, dat als ‘midden’ wordt gezien. Dus springen is dan ‘hoog’ en zittend/liggend de grond gebruiken is ‘laag’.
combinaties van richtingen, hoogtelagen en voortbeweging in de ruimte
Op het moment dat een danser zich beweegt in de ruimte gebruikt hij richtingen en hoogtelagen. De variaties daarin kunnen leiden tot patronen (lijn, cirkel, slinger, spiraal, acht, etc.), vormen van het lichaam van de danser ( groot, helemaal uitgestrekt of klein, helemaal in elkaar; rond of hoekig etc. ). Ook de plaatsing van één danser in de ruimte, van meerdere dansers ten opzichte van elkaar (opstellingen zoals kring of rij), of de plaatsing van dansers t.o.v. decorstukken hoort hierbij.
2.Tijd
Dans voltrekt zich niet alleen in de dimensie ruimte, maar ook in tijd. Dans heeft een duur (acht maten voor een paar passen, avondvullend voor een sprookjesballet bijvoorbeeld), een tempo (van uiterst langzaam tot extreem snel), een ritme en maat (zie bij muziek). Kortom, dans maakt een bepaalde onderverdeling van de tijd zichtbaar.
3. Kracht
Dansers zetten altijd een bepaalde kracht in om te dansen. Dans is, vanuit kracht gezien, een spel dat voortdurend gaande is tussen de krachtsinzet van de danser en de zwaartekracht die voortdurend inwerkt op zijn/haar lichaam. De ingezette kracht kan variëren van zeer sterk tot zeer zwak.
Aspecten van kracht zijn:
spanning (tonus)
Om te kunnen bewegen moet de danser zijn spieren aanspannen en ontspannen, afhankelijk van de beweging die hij wil maken. Denk hierbij aan het optillen van een been, dat vraagt om de aanspanning van bepaalde spiergroepen en om de ontspanning van weer andere spiergroepen.
gewicht
Het lichaam van de danser heeft een gewicht dat bewust kan worden ingezet. De danser kan bijvoorbeeld zijn gewicht inzetten om te vallen en te rollen, maar hij kan zijn gewicht ook ontkennen door heel licht te dansen of te springen.
aanzet, impuls
Het karakter van een beweging hangt sterk af van de aanzet die de danser actief geeft aan de beweging: hij kan een sterke aanzet meegeven of een zeer lichte. Als de danser zelf inactief is en de aanzet van zijn beweging komt van buiten, dan spreken we van een impuls. Denk daarbij aan een duw van een andere danser, het in beweging gezet worden door een decorstuk bijvoorbeeld.
Een choreograaf maakt bij het creëren van dans keuzes in de domeinen ruimte, tijd en kracht. Zodra het ontworpen dansmateriaal, dat vaak voortkomt uit improvisatie, is vastgelegd en herhaalbaar gemaakt, spreken we van een danscompositie. In samenhang met geluid en/of muziek, decor en kostuum, belichting en locatie ontwikkelt zich een betekenisvolle choreografie, die in theatrale context kan worden getoond.
Algemeen
1. danscompositie
Een choreograaf maakt bij het creëren van dans keuzes in de domeinen ruimte, tijd en kracht. Zodra het ontworpen dansmateriaal, dat vaak voortkomt uit improvisatie, is vastgelegd en herhaalbaar gemaakt, spreken we van een danscompositie.
2.choreografie
In samenhang met geluid en/of muziek, decor en kostuum, belichting en locatie ontwikkelt zich een betekenisvolle choreografie, die in theatrale context kan worden getoond.
waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de muziekvoorstelling vormgegeven?
Hieronder verstaan we:
decor
Dit is de toneeltoerusting waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties kunnen tot het decor behoren.
kostuum
Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het toneelstuk.
grime en hair styling
Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder andere aan schmink, pruiken en littekens.
rekwisieten
Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.
attributen
Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf, een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun je het personage herkennen.
belichting
Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt, maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek op een bepaalde handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.
muziek
Theatervoorstellingen kunnen worden begeleid door muziek, die net als belichting, voor een sfeer of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.
geluid en geluidseffecten
Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden.
enscenering
Een regisseur maakt bij het creëren van een theaterstuk keuzes ten aanzien van het geheel van spel van de acteurs en theatervormgeving. Dit noemt men de enscenering.
toneelbeeld
Het toneelbeeld is een ‘still’ uit de voorstelling. Alles wat je ziet op een bepaald moment van het stuk hoort bij het toneelbeeld: het decor, de rekwisieten, de belichting en de positie van de acteurs daarin.