De negentiende eeuw was één van de vreedzaamste periodes in de Europese geschiedenis. In deze eeuw waren er vijf grote Europese mogendheden: Groot-Brittannië, Franrkijk, Oostenrijk-Hongarije, Rusland en Pruisen. Elk van deze landen streefde naar het in stand houden van een machtsevenwicht. Heel lang ging het behouden van dit machtsevenwicht goed, ook toen de Verenigde Staten een nieuwe economische wereldmacht werd. De Verenigde Saten voerden een politiek van isolationisme en bemoeide zich zo min mogelijk met het buitenland.
Onder leiding van Pruisen kwam in 1871 de Duitse eenheid tot stand. De snelle economische groei en militarimse van het Duitse keizerrijk zorgden voor een blijvende verstoring van het machtsevenwicht. Duitsland werd al snel een grootmacht, dit had te maken met groei van de Duitse industrie maar ook door de opkomst van het modern imperialisme. Duitsland had hierdoor veel koloniën. Als laatst wilde de Duitse keizer een grotere vloot. Dit zorgde ervoor dat de spanningen met Groot-Brittannië hoog opliepen. Ook had Duitsland conflict met Franrkijk, doordat de spanningen tijdens de Frans-Duitse oorlog hoog waren opgelopen.