Karl Marx was een filosoof en een econoom. Hij schreef in het midden van de 19e eeuw over de ontwikkeling van Europa. Hij zag er een evolutie die de arbeiders in de fabrieken niet ten goede kwam. In de Middeleeuwen waren de landwerkers een gemeenschap, die heel veel met elkaar deelden. Nu waren arbeiders elkaars concurrenten geworden. Arbeiders werden uitgebuit door fabriekseigenaren, doordat ze een veel te laag loon gaven aan de arbeiders. Er was immers een overschot aan werkkracht. Bovendien lieten ze de arbeiders zwaar en gevaarlijk werk verrichten. Arbeiders voelden zich een deel van de machines waaraan ze moesten werken. En dan maakten ze vaak ook nog producten waarvan ze vaak niet wisten waar die heengingen.
Marx geloofde dat de menselijke geschiedenis zich verder zou ontwikkelen naar een samenleving waarin de arbeiders steeds belangrijker zouden worden. Het menselijk denken wordt bepaald door zijn werk, zijn werkomstandigheden en zijn omgeving. Dat was bepalend voor zijn politieke mening, maar ook voor zijn geloof in God. Een afnemend geloof in God zou volgens Marx goed zijn voor de maatschappij. Het geloof had volgens Marx een bedwelmende werking, net zoals opium of drugs. Hij moedigde daarom arbeiders aan om tegen de fabriekseigenaren in opstand te komen en zelf de macht over te nemen.
https://www.youtube.com/watch?v=fg85fnBsQKo&list=PLi_srCikhtgh3In8GGRQqMpE7Kvof2o63&index=15