Dagelijks eet je verschillende producten. Veel van deze producten worden ‘op het land’ gekweekt en grootgebracht.
Bijvoorbeeld:
Maar ook producten om onze leefomgeving leuker te maken,
Bijvoorbeeld:
De producten worden op verschillende plaatsen verkocht.
Bijvoorbeeld:
De winkelvormen uitgelegd
Bij de winkelvormen maken we onderscheid in assortiment, prijs, imago, sfeer, klantenbinding en doelgroep.
1. Assortiment zijn alle artikelen die een winkel verkoopt. Een assortiment kan per winkel verschillen.
2. De prijs van artikelen in een winkel kan hoog of laag zijn.
3. Imago is hoe de klanten over een winkel denken, bijvoorbeeld duur of vakkundig.
4. Sfeer is hoe een winkel ‘voelt’, bijvoorbeeld gezellig of afstandelijk.
5. Klantenbinding zijn acties of service om de klant steeds weer terug te laten komen, bijvoorbeeld een spaarkaart voor korting op pretparken.
6. Doelgroep zijn de groep mensen waarop een winkel zich richt, bijvoorbeeld jongeren.
Welke winkelvormen zijn er voor agrarische producten?
1. de speciaalzaak, bijvoorbeeld bloemenwinkel
2. de supermarkt
3. de markt
4. de boerderijwinkel
5. het tuincentrum
6. de webshop
7. stalletje langs de weg
Theorieopdracht:
Maak de vragen over de theorie van de verschillende winkelvormen. En lever deze bij je docent in.
Praktijkopdracht:
Bij een winkel of product hoort ook een herkenbaar logo. Ken jij de verschillende logo's?
Na de opdracht kun je bij je docent controleren hoeveel logo's je herkende.
Praktijkopdracht:
Je hebt nu verschillende winkelvormen en verschillende logo's van bedrijven langs zien komen. Nu ga je aan de slag met je eigen winkelconcept. Lever je uitgeprinte opdracht bij je docent in.