In 1838 vond de warmwaterverwarming ingang in Nederland, toen het eerste pand, namelijk het huis van Adriaan van der Hoop aan de Keizersgracht in Amsterdam, een warmwatersysteem kreeg. Al eerder gebruikten Nederlandse kassen warm water als verwarmingsmethode, een systeem dat voor het eerst in 1716 in Engeland gebruikt was in kassen.
Later in de achttiende eeuw werden naast warmwaterinstallaties ook stoomverwarming en de centrale verwarming uitgevonden. In 1745, omstreeks het begin van de Industriƫle Revolutie, vond William Cook de stoomverwarming uit. Al snel, in 1784, bouwde James Watt een stoomverwarmingssysteem voor in zijn eigen huis. Een radiator was hierbij belangrijk en werd kort hierna ontwikkeld dor het bedrijf Boulton, Watt & Cie. Dit bedrijf leverde in de jaren 1790 de eerste verwarmingsinstallaties met stoom aan Engelse textielfabrieken.
In 1825 werd in Nederland, voor zover bekend, de eerste CV-installatie aangelegd met luchtverwarming: in Huis Landfort te Gendringen. De belangrijkste voordelen van centrale verwarming waren het veel grotere gebruiksgemak, de gelijkmatigere verdeling van de warmte en de betere luchtkwaliteit in de verwarmde ruimten.

Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van radiator- en verwamringssystemen vonden in de negentiende eeuw onder meer plaats in het kersverse keizerrijk Duitsland. In 1878 werd hier het systeem Bechem & Post ontwikkeld, dat vanaf de jaren 1880 ook in Nederland populair werd. De Duitse vinding had als voordeel dat de verwarmingselementen veel minder heet werden.
Pas na 1965, toen de welvaart toenam en er in Nederland een groot aardgasveld bij Slochteren was ontdekt, kon de gemiddelde Nederlander het financieel opbrengen om een centrale verwarming aan te schaffen. Tot de jaren 1960 waren centraleverwarmingsinstallaties voornamelijk aanwezig in fabrieken, bedrijfspanden, openbare gebouwen en overheidsinstellingen.