Werkproces |
leerdoelen |
Houding en vaardigheden |
Leervragen/portfolio |
|
B1-K1-W3 Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden |
De beroepskracht maatschappelijke zorg ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden. Zij overlegt met de cliënt en naastbetrokkenen welke taken/werkzaamheden de cliënt zelf doet en welke ondersteuning door anderen wordt gedaan. Zij zorgt ervoor dat de cliënt en naastbetrokkenen zo veel mogelijk zelf doen. Zij ondersteunt de cliënt o.a. bij het omgaan met geld, de organisatie en/of het uitvoeren van lichte huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden, het doen van inkopen, het beheren van voorraden, het bereiden van maaltijden, het opmaken van bedden, het wassen en strijken van kleding en textiel, het realiseren van een optimaal woon en leefklimaat en bij mobiliteitsvraagstukken. Cliënten die een gemeenschappelijk huishouden voeren begeleidt zij bij het gezamenlijk uitvoeren van de werkzaamheden. Ze voorziet in de voorwaarden om de cliënt te laten oefenen of experimenteren met ander gedrag of nieuwe, huishoudelijke vaardigheden. Ze geeft het goede voorbeeld. Ze zorgt er in samenwerking met de cliënt en betrokken instanties voor dat benodigde materialen en middelen beschikbaar zijn en creëert samen met de cliënt een wenselijke leefsituatie en veilige omgeving. |
De beroepskracht maatschappelijke zorg: - vraagt de cliënt en naastbetrokkenen doelbewust naar hun mogelijkheden en wensen om goed aan te kunnen sluiten bij hun(fysieke, psychische en mentale) mogelijkheden en behoeften; - motiveert de cliënt doelbewust om uitdagingen gericht op zijn ontwikkeling bij wonen en huishouden aan te gaan; - gaat zorgvuldig en netjes om met de materialen en middelen; - werkt zorgvuldig volgens de voorgeschreven procedures en hygiëne- en veiligheidsvoorschriften; - voert berekeningen over de kosten bij inkopen en het beheren van voorraden nauwkeurig uit (het doen van inkopen & beheer voorraden); - overlegt tijdig met betrokken instanties. |
1. Hoe ga je in gesprek met de cliënt?
|
|
2. Vanuit welke methodiek ga je het gesprek voeren?
|
||||
3. Hoe zet je de cliënt in de eigen kracht?
|
||||
4. Wat is een optimaal (huishoudelijk) leefklimaat?
|
||||
5. Welke vaardigheden heb je nodig om te kunnen wonen en het huishouden te kunnen doen?
|
||||
6. Welke mogelijkheden zijn er om een cliënt te ondersteunen/begeleiden in gedrag?
|
||||
7. Hoe realiseer/stimuleer je ander gedrag bij de cliënt?
|
||||
8. Hoe geef je feedback?
|