Een sonnet heeft de volgende kenmerken:
1. Het heeft precies 14 regels, meestal 2x4 en 2x3 in rijmschema abba abba cdc dcd.
2. Er zit een wending in het gedicht.
Over de wending:
Een wending is dat iets ineens heel anders wordt. Het draait om. In een sonnet kan het zijn dat je de eerste 8 regels denkt dat de dichter het heeft over een gelukkige liefde, maar dan ineens op het eind blijkt de geliefde te zijn gestorven of blijkt dat die gelukkige tijden allang voorbij zijn en dat ze ruzie hebben.
in het onderstaande gedicht wordt verteld over iemand die graag sonneten zou willen schrijven en het wel ziet zitten om meisjes te 'scoren'. Na 8 regels wordt wel heel erg duidelijk dat dat met die meisjes totaal niet lukt, maar dat hij (daarom) wel mooi sonnetten kan schrijven.
Op de toets moet je het dus zo opschrijven:
Het is een sonnet, want het heeft 14 regels (2x4 en 2x3) en het heeft een wending: wel meisjes willen/ lukt totaal niet.
Hij wilde graag sonnetten schrijven,
woorden schikken in een klassieke vorm.
Zinnen die bij hun lezers zouden beklijven,
ze wikken en wegen volgens de norm.
Maar het liefst wilde hij lekkere wijven,
om te beminnen, in Harderwijk of Benidorm.
Hij zocht ze op stranden, die naakte lijven,
om ze desnoods te verdoven met chloroform.
Hij was niet bij machte er één te versieren.
Een heerlijke snol of lekkere del?
Hij wist het telkens te verstieren.
Floor, Sandra, Annabel, Pia of Nel,
ze wezen hem af, die vervelende klieren.
Maar sonnetten schrijven, dat lukte hem wel!