Stap 1: Markeer alle werkwoorden in de zin.
Stap 2: Zoek de persoosvorm.
Stap 3: Geef het werkwoordelijke rest aan.
1. Op de hoek van de straat moet je goed uitkijken.
2. Je had me best kunnen waarschuwen.
3. Wie heeft dat boek gevonden met die blauwe kaft?
4. De regen zal wel opgehouden zijn.
5. Je zou hier veel eerder geweest kunnen zijn.
6. Waarom zouden zijn vrienden weggelopen zijn?
7. Mijn vader heeft de dierenarts gevraagd of hij de hond wilde laten inslapen.
8. We hebben de hond begraven in de tuin, waar hij altijd lag te slapen.
9. Waarom kon je niet eerder naar huis komen?
10. De jongen werd door een giftige slang gebeten.