Meewerkend voorwerp
Vraag: aan wie/voor wie + gezegde+ onderwerp+ lijdend voorwerp.
Een meewerkend voorwerp (mv) begint vaak met aan, maar kan ook met het voorzetsel voor beginnen. Het werkwoord geeft dan aan dat iets voor iemand bestemd is. Je stelt dan de vraag: aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord op die vraag is de ontvanger, het meewerkend voorwerp.
Voorbeeld met ‘voor’:
Mijn moeder heeft een lekker gebakje gekocht voor mijn oma.
Werkwoordelijk gezegde = heeft gekocht
Onderwerp = Mijn moeder
Lijdend voorwerp = een lekker gebakje
Voor wie heeft mijn moeder een lekker gebakje gekocht? voor mijn oma
voor mijn oma = meewerkend voorwerp
Voorbeeld met ‘aan’:
Joep vertelt een leuk verhaal aan de klas.
Werkwoordelijk gezegde= vertelt
Onderwerp= Joep
Lijdend voorwerp= een leuk verhaal
Aan wie vertelt Joep een leuk verhaal? aan de klas
Aan de klas= meewerkend voorwerp
LET OP!
1.Een zinsdeel dat met ‘voor’ begint, is niet altijd een meewerkend voorwerp!
Voorbeeld: De lange man ging voor mij staan.
Voor mij is geen meewerkend voorwerp in deze zin, omdat het een plaats aangeeft (bwb).
Tevens vraagt het werkwoord niet om een ontvanger.
2.Een zinsdeel dat met ‘aan’ begint, is niet altijd een meewerkend voorwerp!
Voorbeeld: het schilderij hangt aan de muur.
Aan de muur is geen meewerkend voorwerp, omdat dit een plaats aangeeft (bwb).
Tevens heeft het werkwoord ‘hangen’ geen ontvanger.
3.Aan/ voor hoeft niet per se in de zin te staan om een meewerkend voorwerp te hebben.
Voorbeeld: Anne liet Lisa haar nieuwe schoenen zien.
Lisa is hier wel een meewerkend voorwerp.
Je kunt ‘aan’ toevoegen Anne liet aan Lisa haar nieuwe schoenen zien.