Als verwerking van dit practicum zijn hieronder een aantal vragen opgenomen waarmee de leerlingen de biologische concepten die aan bod komen in een andere context en vraagstelling terug zien komen. Gebruik deze als check of deze concepten inderdaad op de juist wijze bij de leerlingen zijn binnen gekomen.
Vragenlijst microbiologie:
Op de site www.rivm.nl staat de onderstaande tekst. De volgende 2 vragen gaan hierover.
“In de regio Wuhan in China startte in december 2019 een uitbraak van een nieuw coronavirus, ook wel SARS severe acute respiratory syndrome -CoV coronavirus -2 genoemd. Het virus kan de ziekte COVID-19 veroorzaken. De meeste patiënten met dit virus hebben koorts en luchtwegklachten. In Nederland, maar ook wereldwijd, worden er maatregelen genomen om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan.”
Vraag 1: Een aantal mensen stelt dat zij antibiotica willen slikken na besmetting. Zal deze behandeling nut hebben? Leg uit waarom wel of waarom niet.
Nee, antibiotica werken alleen tegen bacteriën. Het coronavirus is een virus en daar werkt antibiotica niet tegen.
Vraag 2: Wetenschappers zien verschillen in het COVID-19 coronavirus in Nederland en Italië. Hoe en waarom zou dit ontstaan zijn?
De verschillen kunnen zijn ontstaan door een mutatie in het virus. Door deze mutatie kunnen er andere antigenen gevormd worden en dit resulteert dan in een ander soort virus.
Antibioticaresistentie is het verschijnsel waarbij bacteriën zich beschermen tegen bepaalde antibiotica. Een van de meest bekende resistente bacteriën is de MRSA-bacterie. Op de website van het Radboud Universitair Medisch Centrum is de volgende informatie te vinden: “De Meticilline Resistente Staphylococcus Aureus (MRSA) is een stafylokok. Stafylokokken zijn bacteriën die veel voorkomen bij gezonde mensen, zonder dat zij daar last van hebben. De MRSA is een bijzondere stafylokok. Hij is ongevoelig (resistent) voor behandeling met de meeste antibiotica.”
Vraag 3: Verklaar waarom huisartsen niet zo snel antibiotica willen uitschrijven bij milde ziekteklachten.
Bij het teveel uitschrijven van een bepaald antibioticum zullen bacteriën meer in contact komen met dit soort antibioticum. Daardoor wordt de kans vergroot dat een van de vele bacteriën zich aanpast aan dit antibioticum. Dus hoe groter de verspreiding van antibiotica, des te meer kans dat bacteriën ermee in aanraking komen waardoor de kans groter wordt dan “toevallig” één van deze vele bacteriën zich aanpast aan het antibioticum en daardoor resistent wordt. Deze bacterie vermeerdert zich en daardoor komen er steeds meer bacteriën die resistent zijn voor een bepaald antibioticum.
Vraag 4: Bij veel onderzoeken waarbij gekeken wordt naar de invloed van een bepaalde factor op de vermeerdering van micro-organismen wordt vaak gebruik gemaakt van een warmere omgeving. Waarom doet men dit?
Een warmere omgeving heeft een positief effect op de stofwisseling en deling van bacteriën.
Bij bacteriën wordt er onderscheid gemaakt op basis van verschillen in de bouw van de celwand. Daardoor kun je bacteriën in 2 groepen opdelen namelijk: gram-positieve bacteriën en gram-negatieve bacteriën. Het bepalen van het verschil tussen deze twee is van belang voor de behandeling bij een eventuele infectie. Doordat een van deze twee soorten bacteriën een dikkere celwand heeft reageert deze anders op bijvoorbeeld behandeling met antibiotica.
Gram-negatieve bacteriën zijn o.a. E.coli, Klebsiella spp, Blubberrobacter spp, Proteus spp en Pseudomonas spp. Gram-positieve bacteriën zijn o.a. S.aureus, S. verkodyhyticus en E. feacalis.
Vraag 5: Welke groep bacteriën (gram-positief of gram-negatief) is beter bestand tegen antibiotica? Leg uit waarom.
Gram-negatieve bacteriën omdat deze een celwand hebben die minder/niet reageert op antibiotica.
In een laboratorium zijn de volgende bacteriën aanwezig op een voedingsbodem in een petrischaal: Blubberrobacter spp en S. verkodyhyticus. De laborant weet niet meer welke bacterie hij in welke petrischaal heeft geplaatst. Wel weet hij dat de optimumtemperatuur van de Blubberrobacter spp op 37 graden Celsius ligt. Ook weet hij dat de optimumtemperatuur van de S. verkodyhyticus op 42 graden Celsius ligt.
Vraag 6: Stel een werkplan op waarbij de laborant de soorten weer kan onderscheiden van elkaar.
Een voorbeeld van een goed werkplan:
Wanneer de laborant een nieuwe bacteriekweek gaat maken, is het belangrijk dat hij een bacteriekweek neemt waarbij de dichtheid bacteriën hoog is.
Vraag 7: Leg uit wat het uitspatelen inhoudt en waarom het belangrijk is om een kweek te gebruiken met een hoge dichtheid bacteriën.
Bij uitspatelen neem je een monster van enkele µl van de bacteriekweek. Deze smeer je met een öse uit over de agarplaat in de petrischaal. Het is belangrijk om een kweek te gebruiken met een hoge dichtheid bacteriën omdat anders de kans aanwezig is dat er geen resultaat optreedt.
Vraag 8: Er wordt al eeuwenlang gebruik gemaakt van honing voor medicinale doeleinden. Gebruik het internet om er achter te komen welke stof in honing zorgt voor de medicinale werking.
Antibiotica