Observeren is: kijken wat er gebeurt. Observeren moet je zo objectief mogelijk doen, dus je moet vooral feiten registreren. Je registreert bijvoorbeeld gedrag met cijfers (frequenties, duur) en niet met meningen en interpretaties als 'verdrietig' – want dan doe je aannames en die moet je, zoals je weet, bewijzen.
Bij een observatie is het belangrijk om te bedenken dat niet alles is wat het lijkt. Als je twijfelt over iets dat je hebt gezien of gehoord kun je vragen wat iemand bedoelt of denkt. Op die manier kun je nagaan of je observatie klopt. Een tip is om iemand van tevoren altijd om medewerking te vragen.
Bij observaties zijn enkele van je zintuigen je belangrijkste hulpmiddelen:
Kijken: observeren doe je vooral door te kijken. Je kunt bijvoorbeeld bekijken hoe een rups zich voortbeweegt, maar je kunt ook kijken hoe mensen zich in een streetwearwinkel gedragen.
Luisteren: je kunt luisteren naar geluiden in de omgeving, of naar mensen die praten. Luister hierbij niet alleen naar wat er gezegd wordt, maar ook naar hoe het gezegd wordt. Praat iemand zacht of hard? Hoog of laag? Kom dit overeen met de lichaamstaal die je observeert?
Voelen: je kunt iets voelen, iets aanraken, zoals een fysiotherapeut met de handen de soepelheid van je spieren voelt. Dit komt echter niet in veel beroepen voor. Lastig is bovendien dat gevoel niet altijd objectief is.
Observaties in je verslag
Je observaties gebruik je bijvoorbeeld voor je resultaten: wat heb je gezien, gehoord en gevoeld? In je onderzoeksopzet geef je aan waarom je voor deze onderzoeksmethode hebt gekozen en wat je precies hebt gedaan.