3. Werkwijze

We gaan samen een foto bekijken van vier mensen. De vier mensen op het bord hebben allemaal een aardse extreem meegemaakt. Zo meteen krijgen jullie hun verhaal te horen en mogen jullie raden welke extreme situatie zij hebben meegemaakt. Situatie 1: Tsunami (een vloedgolf vanuit zee) in Thailand. Situatie 2: Aardbeving in Japan. Situatie 3: Lawine in Oostenrijk. Situatie 4: Overstroming in Nederland (waternoodramp 1953). Na elk verhaal kun je ook een filmpje laten zien. Samen kijken we naar de verschillende aardse extremen en praten we er over na. We hebben nu vier verschillende aardse extremen gezien, kunnen jullie nog een bedenken waar we nog geen filmpje van hebben gezien? (een vulkaanuitbarsting).

Aardse extremen zijn van alle tijden. Een van die aardse extremen vond plaats in het jaar 79, in Italië. Samen met de kinderen ga ik een filmpje kijken over de uitbarsting van de vulkaan de Vesuvius in Italië. Soms zet ik het filmpje stil en vraag ik aan de kinderen wat ze zien gebeuren. In vertel aan de klas dat de vulkaanuitbarsting tot gevolg had dat de stad Pompeï werd vernietigd. Pas in de negentiende eeuw werd de stad weer opgegraven. Daardoor weten we nu heel goed hoe een stad er in die tijd uitzag.

De kinderen hebben misschien zelf ook te maken gehad met aardse extremen, bijv. tijdens een vakantie. Aan de klas vraag ik of iemand ook een keer zoiets heeft meegemaakt en dat wil delen met de groep. Wanneer de kinderen er liever niet over praten is dat natuurlijk helemaal goed. Ik verwacht dat er wel kinderen zijn die met verhalen gaan komen. De kinderen hebben misschien geen ‘echte’ aardse extremen meegemaakt maar bijv. wel een heftige regenbui. Wanneer de kinderen met dit soort verhalen komen stel ik de vraag: wanneer is het een aards extreem? De verschillende antwoorden bespreken we klassikaal. Zelf vertel ik waarom bijv. een heftige regenbui geen aards extreem is.