Het is tijd om te gaan dichten. Ga klaarzitten achter je bureau, op de bank, aan de keukentafel, onder de keukentafel, in de tuin, bij de burrvrouw - zoek een plek waar jouw innerlijke dichter vrolijk van wordt. Wanneer je deze plek hebt gevonden, neem je een kijkje naar onderstaande schilderijen. (Wanneer je een schilderij aanklikt, wordt het groter.) Je kiest een schilderij waar jij meteen een bepaald gevoel bij krijgt of dat meteen een bepaalde herinnering oproept. Dit gevoel of deze herinnering vormt dan de basis van jouw gedicht.
Nu ben je al heel ver; je hoeft enkel nog te schrijven. Onthoud dat dit pas de eerste les is, dus het gaat er vooral om dat je iets schrijft dat jij leuk vindt. Schrijf een gedicht waar je zelf vrolijk van wordt, schrijf een gedicht voor je zusje of schrijf een gedicht dat zo poëtisch is dat je het kunt uitgeven. Het gedicht type je op de volgende pagina. Op deze pagina staan de schilderijen ook weer afgebeeld.
Het gedicht dient uit minstens acht regels en twee strofen te bestaan, meer mag uiteraard. Hoeveel regels per strofe is helemaal aan jou. Daarnaast moet het gedicht rijm bevatten. Denk goed na over hoe je rijm toevoegt aan je gedicht.