Fotosynthese vindt plaats in bladgroenkorrels. De meeste bladgroenkorrels van een plant zitten in de bladeren. In de bladeren wordt dus de meeste glucose en zuurstof gemaakt.
In de afbeelding rechts zie je de belangrijkste onderdelen van een blad. Hieronder bespreken we deze samen met hun belangrijkste functie(s).
De buitenkant van een plant is vaak bedekt met een waslaagje. Dit laagje beschermt het blad tegen uitdroging.
Onder het waslaagje ligt de opperhuid.
De opperhuid bestaat uit doorzichtige cellen die goed op elkaar aansluiten. De opperhuid beschermt de onderliggende lagen cellen tegen uitdroging en beschadiging.
Opperhuidweefsel ligt zowel aan de onderkant als de bovenkant van een blad. Ook aan de buitenkant van stengel en wortel bevindt zich opperhuidweefsel.
In de opperhuid liggen huidmondjes. Door de huidmondjes kunnen waterdamp en zuurstof het blad uitgaan en kan koolstofdioxide het blad ingaan. Huidmondjes zijn als het ware de longen van de plant. Ze zijn makkelijk te herkennen aan de sluitcellen. Deze sluitcellen regelen het open- en dichtgaan van de huidmondjes. De sluitcellen kunnen van vorm veranderen en bevatten ook bladgroen.
Huidmondjes zitten bij landplanten aan de onderkant van het blad. Zo komen ze niet vol water en stof. Bij waterplanten met bladeren op het water, zitten de huidmondjes aan de bovenkant van het blad. Bijvoorbeeld bij een waterlelie. De huidmondjes zijn wel klein, om te voorkomen dat ze vol water komen zitten.
Tussen de bovenste opperhuid en de onderste opperhuid zitten de plantencellen. Deze cellen zien er vanwege hun stevige celwand uit als baksteentjes en zijn ook netjes tegen elkaar aan gestapeld. In de cellen zitten onder andere: bladgroenkorrels, vacuole, cytoplasma, celkern, en daar omheen het celmembraan en celwand. (als je het niet meer weet, kijk dan bij thema 3)
De bladnerven zorgen voor het transport van water en stoffen. In de nerven bevinden zich daarvoor kleine buisjes ofwel vaten.
Zijnerf: vertakking van de hoofdnerf die water en opgeloste stoffen vervoert van en naar delen van het blad.
Hoofdnerf: belangrijkste aan- en afvoerweg van water met opgeloste stoffen naar en van delen van het blad.
Bladmoes: weefsel tussen de nerven van het blad. Dit weefsel bestaat uit allemaal cellen met bladgroenkorrels.
Bladsteel: verbindt het blad met een tak.
Bladschijf: gehele blad.
Waslaagje:
dun waslaagje dat het blad beschermt tegen uitdroging.
Opperhuid:
lichtdoorlatende buitenste cellaag.
Vaatbundel:
houtvaten en bastvaten.
Luchtholte:
holte gevuld met zuurstof, waterdamp en koolstofdioxide achter een huidmondje
Sluitcel:
regelen het open- en dichtgaan van de huidmondjes.
Binnen in de stengel en de wortel zit vulweefsel, zonder bladgroen. Het vulweefsel in een wortel is soms een opslagplaats voor zetmeel, zoals bij aardappelen.
Vulweefsel in stengel en wortel.
Links: cellen zonder zetmeelkorrels. Rechts: cellen met zetmeelkorrels.