Soorten eters

Na dit hoofdstuk kun je aangeven welke (kinderboerderij)dieren planten-, vlees- en alleseters zijn.

 

Dierenverdeel je in drie soorten eters. Dit zijn de planteneters, de vleeseters en de alleseters. Meestal worden de Latijnse namen gebruikt. Voor planteneters is dat Herbivoor, voor vleeseter Carnivoor en voor alleseter Omnivoor. Je kunt iedere groep herkennen aan de tanden en aan het spijsverteringskanaal.

 

Herbivoren

Herbivoren kun je in twee groepen onderverdelen. De herkauwers en de niet-herkauwers. Herkauwers hebben geen snijtanden in de bovenkaak. Kijk maar eens naar de schedel van een koe. Een voorbeeld van een niet herkauwer is een paard. Dit dier heeft onder én boven snijtanden. De kiezen van herkauwers heten plooikiezen.

Je herkent planteneters ook aan de buikomvang. De cellen van plantaardig materiaal zijn moeilijk stuk te maken. Herkauwers hebben daarom een lang verteringsstelsel. Dat betekent een grotere buikomvang.

 

Carnivoren

Vleeseters hebben scherpe tanden en kiezen. Dit om het vlees in kleinere stukjes te krijgen. De kiezen noemen we knipkiezen. Ook hebben vleeseters grote hoektanden. Deze gebruiken ze om het vlees van de botten af te scheuren.

Vlees is makkelijk te verteren. Het verteringsstelsel is kort en daarom zijn vleeseters slank.

 

Omnivoren

Alleseters zitten met de tanden en het verteringsstelsel tussen de andere twee in. Alleseters hebben hoektanden. Daarnaast enkele scherpere kiezen en dan plattere kiezen voor plantaardig materiaal. De kiezen van een alleseter noemen we knobbelkiezen.

De buikomvang en dus ook de lengte van het verteringskanaal is ook van een gemiddelde lengte.

 

Filmpje soorten eters

 

Opdracht 1: soorten voereters

Opdrachten soorten eters