Uitleg
Deze woorden laten zien dat iets het tegenovergestelde is van iets anders.
Bijvoorbeeld: Deze tas is klein, maar je kunt er best veel in meenemen.
Het woordje 'maar' laat zien dat ondanks de tas klein is, er veel in kan (hij is dus toch een beetje groot).
Voorbeelden: maar, toch, echter, hoewel, niettemin, desondanks, daarentegen, tenzij.