In dit thema leer je hoe je de onvoltooid verleden tijd (ovt) van sterke werkwoorden maakt.
Dat is helaas wat ingewikkelder dan bij de zwakke werkwoorden.
![]() |
Sterke werkwoorden - Onvoltooid verleden tijd |
Op internet vind je lijsten met alle sterke werkwoorden.
Er zijn sommige werkwoorden die je vaker gebruikt dan andere werkwoorden.
Hieronder vind je een link naar dertig veelgebruikte sterke werkwoorden.
Deze werkwoorden moet je leren.
Belangrijke werkwoorden
De vorm van de ovt die je geleerd hebt, gebruik je voor ich en er/sie/es. Daar komt dus verder geen uitgang achter.
De andere persoonsvormen krijgen dezelfde uitgangen als bij de tegenwoordige tijd.
|
fahren |
lassen |
finden |
ich |
fuhr |
ließ |
fand |
du |
fuhrst |
ließt |
fandest |
er/sie/es |
fuhr |
ließ |
fand |
wir |
fuhren |
ließen |
fanden |
ihr |
fuhrt |
ließt |
fandet |
sie/Sie |
fuhren |
ließen |
fanden |
Doe de volgende oefeningen.
Tip: In het Duits gebruik je meestal de voltooid tegenwoordige tijd als je over iets in het verleden praat. Een zin als Im Sommer bin ich nach Hamburg gefahren. zul je dan ook vaker horen dan Im Sommer fuhr ich nach Hamburg.
Meestal kun je de voltooid tegenwoordige tijd ook makkelijker maken dan de ovt.
Je mag dus de vtt gebruiken in plaats van de ovt.