Vier componenten eigenaarschap

Zimmerman  (1990) onderscheidt vier componenten die belangrijk zijn bij het leren creëren van eigenaarschap bij leerlingen. Dit zijn het stellen van eigen doelen, zelfevaluatie, zelfmonitoring en zelfinstructie. Hieronder wordt verder ingegaan op deze vier componenten en waarom dit belangrijk is voor leerlingen in de klas.
 
Stellen van eigen doelen
Als een leerling ruimte krijgt om eigen doelen te stellen, binnen de kaders die de leerkracht stelt, is een leerling meer gefocust op het behalen van het doel dan wanneer de leerkracht doelen stelt. Door het formuleren van eigen doelen neemt het eigenaarschap toe en zullen de resultaten stijgen (Marzano, 2018).
 
Volgens Carmona van Loon (2016) is het het meest effectief wanneer er door iedereen in de gouden driehoek; school-ouders-leerling aan dezelfde doelen gewerkt worden. Door samen te werken met ouders en gebruik te maken van hun deskundigheid en samen de doelen te stellen wordt de verantwoordelijkheid gedeeld en wordt de invloed op de leerling groter.
 
Zelfevaluatie
Wanneer een leerling de ruimte heeft om te evalueren op het eigen leren, zowel op het leerproces als op het product, heeft het resultaat. De leerling onderkent eigen fouten en mogelijkheden waardoor het eigenaarschap toeneemt, bij het stellen van de volgende vragen:
 
Zelfmonitoren
Een belangrijk fundamenteel onderdeel van het zelfregulerend leren is het zelfmonitoren. Leerlingen moeten zichzelf kunnen monitoren om het eigen leren te reguleren. Het is de taak van de leerkracht om de leerlingen hierin te ondersteunen: hoe monitor je jezelf?
 
Het primaire doel van zelfmonitoren volgens Zimmerman en Paulsen (1995) is het faciliteren van persoonlijke ontwikkeling en gedragsverandering. Men moet hierbij zijn aandacht kunnen richten op cognitieve processen en/of specifieke acties en deze kunnen onderscheiden van andere processen.
Zelfcontrole of zelfmonitoren vereist dat men selectief aandacht besteedt aan specifieke acties of cognitieve processen en dit onderscheidt van andere acties of processen en hun uitkomst. Zelfmonitoren omvat systematische observaties en beoordelingen, waarbij gereflecteerd wordt op de activiteit in relatie tot historische gebeurtenissen. De informatie vergaard door zelfmonitoren kan vervolgens worden gebruikt om persoonlijke vooruitgang te evalueren, causale verbanden te onderscheiden, strategieën of interventies inzetten om te verbeteren en om realistische prestatienormen te stellen.
 
Zelfmonitoren verbetert het leren op veel basale manieren. Ten eerste zorgt zelfmonitoren ervoor dat men zich focust. Daarnaast helpt het om onderscheid te maken tussen effectieve en ineffectieve prestaties. Zo kan het je bijvoorbeeld laten ervaren dat begrijpend lezen voor het slapen gaan niet effectief is. Ook onthult het hoe functioneel een leerstrategie is en kan er zodoende gekozen worden voor een beter alternatief. Ten vierde kan zelfcontrole ook het beheer en het gebruik van studietijd verbeteren. Tot slot blijkt dat zelfmonitoren het reflectief denken bevordert.  
Naast de invloed die zelfmonitoren op het leren heeft, wordt er door Zimmerman (1990) ook gesteld dat het invloed kan hebben op de motivatie. Wanneer er gestuurd wordt om zelf  de specifieke acties of cognitieve processen te monitoren, kan de feedback die hieruit voortvloeit onverwachte vooruitgang onthullen. Deze succeservaringen verhogen de waarneming van zelfeffectiviteit, uitkomstverwachtingen en gestelde doelen en uiteindelijk de openlijke motivatie.
 
Zelfinstructie
Zelfsturing en instructie ontstaan wanneer een leerling zelf weet wat zijn/haar beginsituatie is en op welke wijze hij de gewenste situatie kan bereiken. In het brein van de leerling zijn er cognitieve functies leerlingen in staat stelt om gedrag te organiseren, keuzes te maken en aandacht te houden en te focussen (Lieskamp, 2017).
 
Het kind kan dus zelf bepalen welke richting er nodig is om een bepaald doel te halen of wanneer dat doel behaald is. Hierdoor stimuleer je het verantwoordelijkheidsgevoel van de leerling en neemt dat de regie voor een deel weg bij de leerkracht (Zimmerman, 1990).
 
Binnen zelfinstructie zijn executieve functies van belang voor het denkproces (functies), uitvoeren (executie) en aansturen van doelgericht gedrag. Denk bijvoorbeeld aan het uitvoeren van een taak (Smidt & Huizinga). Deze functies zorgen voor een samenwerking tussen de diverse vaardigheden, waardoor we doelgericht en zelfstandig kunnen functioneren.  
 
Om zelfinstructie bij eigenaarschap te realiseren zul je rekening moeten houden met de ontwikkeling van de hersenen van het kind. Executieve functies ontwikkelen zich naarmate leerlingen ouder worden op verschillende momenten en in verschillend tempo. Een minder soepele ontwikkeling leidt vaak tot gedragsproblemen. Globaal ziet de ontwikkeling er als volgt uit: