De rassenpolitiek van de nazi’s werd niet slechts gesteund door een handjevol pseudo-wetenschappers. Uitsluiting, opsluiting en massamoord waren gebaseerd op algemeen aanvaarde wetenschappelijke opvattingen die wortels hadden nog voor Hitler geboren was. Het geloof in het ras als bepalende factor van beschavingsniveau was sinds het midden van de 19de eeuw algemeen verbreid geraakt onder de geletterden van de meeste Europese naties.
Het begrip ras was een containerbegrip dat werd gebruikt om een volksaard of een mentaliteit, aan te duiden. De een definieerde ras op grond van linguïstische criteria, de ander op grond van biologische. De laatsten kregen in de loop van de 19de eeuw de overhand. De rassenleer was minder een Duits dan wel een Europees verschijnsel. Ook in Frankrijk kwam aan het eind van de 19de eeuw een symbiose tot stand van nationalisme en antisemitisme op basis van deterministische biologistische theorieën. De rassenkunde werd ondergebracht bij de antropologie, een tak van wetenschap die zich sinds de jaren 1860, mede onder invloed van het debat rond het darwinisme, had los gemaakt van de medische wetenschap en een enorme vlucht had genomen. Over het belang van het sociaal-darwinisme voor de rassenideologie van de nazi’s zijn veel studies het eens. Sommigen gaan zo ver om te stellen dat zonder de sociaal-darwinistische taal de nazi-ideologie zich niet zo had kunnen ontwikkelen als het gedaan heeft.
Zowel de ‘socale’ progressieve plannen voor de verbetering van de volksgezondheid uit de jaren 1920 als de nazi-plannen uit de jaren 1930 kunnen bekeken worden als symptomen van de verwaarlozing van de individuele vrijheid tegenover het veronderstelde welzijn van de ‘volksgemeenschap’.Het antisemitisme kon dan aan het rassendenken ook een wetenschappelijke pretentie ontlenen.
Rond 1876 kreeg het racisme in Duitsland een emotionele en politieke lading. De maatschappij werd voorgesteld als een organisme; eugenetici en rassenhygiënisten waren de dokters die de maatschappij beter konden maken in geval van ziekte. De metafoor van de samenleving als een gezond lichaam dat door afwijkend gedrag of door vreemde elementen (‘parasieten’) ondermijnd kon worden, was al populair voordat Hitler ter wereld kwam.
Tegen ‘degeneratie’
Onder verwijzing naar de dalende geboortecijfers in de beter opgeleide kringen, ontstond er een panische angst dat door het toenemende percentage ‘minderwaardigen’ onder de bevolking het Duitse ras zou degenereren. Daarnaast nam de onwil toe om geld te spenderen aan zogeheten waardeloze levens van asocialen, alcoholici, gehandicapten en vooral geesteszieken. Vanwege hun vermeende ongeremde seksuele drift zouden de laatsten sterk bijdragen aan de degeneratie van het ras. In deze context won het idee om bepaalde categorieën ‘gedegenereerden’ te steriliseren in medische kring aan populariteit. Reeds in 1889 schreef een arts dat dit ‘een heilige plicht van de staat’ was.
De Eerste Wereldoorlog heeft in het debat rond de verbetering van het volk waarschijnlijk een beslissende rol gespeeld. Het had de waarden van het individuele leven en de vrijheid van het individu ondermijnd, het collectief nationaal overleven was belangrijker geworden. Drastische middelen mochten niet geschuwd worden. Waren immers niet juist de jongeren en lichamelijk gezonden gesneuveld en de lichamelijk en geestelijk gehandicapten voor de dood behoed? Alfred Hoche, een nationalistische professor in de psychiatrie de wetenschap bij uitstek in de strijd tegen de ‘morele en sociale degeneratie’ na de Eerste Wereldoorlog stelde in 1920 voor een half miljoen ‘idioten’ door euthanasie te doden. In steeds bredere kring werden de kosten van de verzorging van deze gehandicapten bovendien onaanvaardbaar hoog geacht. De discussie over de wenselijkheid van ingrijpende maatregelen ten aanzien van de kwantiteit en de kwaliteit van de bevolking was al zo ver gevorderd, dat de nazi’s op een grote groep deskundigen (medische en juridische) konden rekenen om die ook in praktijk te brengen toen ze eenmaal aan de macht gekomen waren.
Veel studies over deze tijd zijn mede voortgekomen uit verbijsterde nieuwsgierigheid naar de vraag hoe het mogelijk was dat zovele Duitse hoogopgeleiden zich hebben laten mobiliseren voor de uitvoering van de door de nazi’s beoogde verandering van de wereld. Een voor de hand liggende verklaring daarvoor is gelegen in het gevoel van macht en aanzien dat wetenschappers opeens kregen: onbelemmerd door democratische controle of wetgeving, ja gestimuleerd door de staat konden zij meewerken aan de verwerkelijking van een sociale en in wezen sciëntistische (biologistische en eugenetische) utopie: de verbetering van het mensenras. Het leek wel of de medische stand destijds met ongeduld op de Machtübernahme heeft zitten wachten: ‘De nieuwe ideologische instelling van ons volk heeft tot gevolg dat men de resultaten van onderzoek gebruikt die vorige regeringen met onverschilligheid of gêne bekeken!’. Kortom, het nazisme bood een ongekende kans voor de toegepaste biologie.De tijd lijkt rijp om afscheid te nemen van de nog wijd verbreide misvatting dat de wetenschappen door nazi’s alleen maar misbruikt zijn. Wat de artsen betreft, laat de conclusie van Michael Kater niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘From the beginning to the end, the Nazi solution to the Jewish Question was a medical one, in which German physicians played a key part’.
Kort overzicht sociaal darwinisme https://www.youtube.com/watch?v=c_8OTrYd06k