Faalangst heeft alles te maken met een negatief zelfbeeld van de leerling. Faalangstige leerlingen denken dat anderen hen alleen de moeite waard vinden bij hele goede prestaties. Daardoor gaan ze alleen maar nadenken over de manier waarop de prestatie niet gaat lukken. Ze verbinden de catastrofale gevolgen aan mislukking en eisen van zichzelf dat ze alles kunnen. Uit onderzoek blijkt dat een kind dat slecht is in rekenen, maar positief over zichzelf denkt, vaak nog hoger scoort dan een kind dat goed is in rekenen en negatief over zichzelf denkt. Faalangst kan je dus behoorlijk in de weg zitten. Leerlingen met faalangst denken dat ze de opdracht niet aankunnen, doordat ze dit denken blokkeren ze tijdens het maken van de opdracht. Het hoofd zit vol met negatieve gedachten dat er geen ruimte is om datgene wat geleerd is op te halen. De opdracht wordt niet gehaald, dus de leerling voelt bevestiging in zijn/haar gedachten. En zo ontstaat een negatieve gedachtespiraal (Horeweg, 2015).
Gedachtengang van mensen met een negatief zelfbeeld volgens de motivatietheorie van Heckhausen (Horeweg, 2015):
|
||
Waar ligt het aan? |
Positief zelfbeeld |
Negatief zelfbeeld |
Succes |
Succes ligt aan mij. |
Succes ligt niet aan mij. |
Mislukking |
Mislukking ligt niet aan mij. |
Mislukking ligt aan mij. |
Enkele voorbeelden van gedachten van leerlingen met faalangst (Horeweg, 2015):
Het zelfbeeld wordt mede gevormd door reacties uit de omgeving. De docent heeft daarom een grote invloed op het zelfbeeld van leerlingen. Ouders helpen vaak ook mee aan het veroorzaken of het in stand houden van faalangst door te hoge eisen of “verkeerde” eisen te stellen aan de leerlingen (Horeweg, 2015). Door negatieve verwachtingen uit te spreken over de leerlingen of niet gemeende complimenten te geven wordt het zelfbeeld van de leerlingen negatief beïnvloed (van der Wal & de Wilde, 2017).
De docent kan het zelfbeeld van de leerling ook positief beïnvloeden door activiteiten in de groep te organiseren waardoor de leerling zijn/haar eigen kwaliteiten kan zien en positieve feedback krijgt. Hierbij kan de docent bijvoorbeeld minder nadruk op cijfers, competitie en falen leggen en meer op successen en vooruitgang (Van der Wolf & van Beukering, 2011). Het ombuigen van een negatief zelfbeeld is echter erg moeilijk, omdat deze leerlingen complimenten vaak in het negatieve ombuigen (van der Wal & de Wilde, 2017). Onzekere en snel ontmoedigde leerlingen hebben vaak zorgelijke gedachten die moeilijk uit hun hoofd te krijgen zijn. De emoties die deze gedachten bij de leerlingen op roepen, zijn belemmerend voor hun functioneren vooruitgang (Van der Wolf & van Beukering, 2011). Als deze leerling teveel in zijn negatieve gedachten doorschiet kan hulp van de ouders en school nodig zijn.
Horeweg (2015) stelt dat faalangst en lagere leerprestaties gevolgen zijn van een negatief zelfbeeld. Van der Wolf & van Beukering (2011) stellen echter dat positieve zelfwaardering, competentiegevoelens en motivatie het resultaat zijn van toegenomen leerprestaties. Wanneer negatieve zelfwaardering en motivatietekort de achterliggende leerprestaties zouden verklaren, zouden programma’s om het zelfbeeld en motivatie te verbeteren tot hogere leerprestaties moeten leiden, maar dit is vaak niet het geval (Van der Wolf & van Beukering, 2011).
Leerlingen met ASS zijn vaak faalangstig. Deze leerlingen durven niet aan iets nieuws te beginnen als ze niet weten of ze de taak aankunnen. Ook worden ze onrustig als er dingen gebeuren waar ze voor hun gevoel geen controle over hebben of wat ze niet begrijpen (Geerts & van Kralingen, 2016).
Wanneer er te veel nadruk ligt op wat de leerling fout doet of wanneer de leerling beschikt over onvoldoende vaardigheden waardoor hij/zij steeds faalt, kan faalangst ontstaan. Ook kan faalangst ontstaan wanneer docenten of leerlingen in de klas een competitiesfeer creëren en er te weinig positieve verwachtingen zijn (Horeweg, 2015).
Leerlingen die overbeschermd worden opgevoed, krijgen alles zonder hier iets voor hoeven te doen. Wanneer iets mislukt weten zij niet hoe ze dit kunnen veranderen. Er kan aangeleerde hulpeloosheid ontstaan, wat slecht is voor het zelfbeeld. Bij leerlingen die alles krijgen zonder er iets tegenover te hoeven stellen ontstaat vaak de gedachten “Wat ik ook doe, het komt toch wel goed”. Bij leerlingen die verwaarloosd worden opgevoed ontstaat vaak de gedachte “Wat ik ook doe, het helpt toch niet” (Horeweg, 2015).
Ook leerlingen die perfectionistisch zijn hebben vaak last van faalangst. Deze leerlingen stellen zichzelf vaak onmogelijke eisen (Horeweg, 2015).