6.3 Populaties

 

Leerdoelen:

- Je kan in eigen woorden aangeven hoe de grootte van een populatie wordt beïnvloed door biotische en abiotische factoren.

- Je kan in in eigen woorden uitleggen wat biologisch evenwicht is.

- Je kan een optimumkromme uitlezen.

 

 

Hoe kan de populatiegrootte worden beïnvloed?

De populatiegrootte hangt af van invloeden uit de omgeving. Deze invloeden scheiden wij in biotische en abiotische factoren.

Abiotische factoren zijn de dingen waar organismes geen invloed op hebben, zoals: de temperatuur, licht, warmte en regen. Deze noemen wij het klimaat.

Biotische factoren zijn bijvoorbeeld het aantal roofdieren in de omgeving, de beschikbaarheid van voedsel en eventuele ziekteverwekkers. Als er meer vossen in de omgeving zijn van een konijnen populatie zal de populatie niet groeien, dit komt doordat de roofdieren een deel van de konijnen zullen opeten. Andersom kan de populatie van bijvoorbeeld de vossen wel groeien, doordat er genoeg voedsel (de konijnen) is.

 

Wat is biologisch evenwicht?

Met een biologisch evenwicht wordt bedoelt dat populaties ongeveer gelijk blijven. Dit betekend niet dat het aantal altijd hetzelfde is, meestal schommelt deze. De populatie schommelt door de biotische en abiotische factoren. Op afbeelding 14 in je boek is een weergave te zien van het biologisch evenwicht tussen konijnen en vossen.

 

Hoe komt het dat het in evenwicht blijft?

We gebruikten daarnet al het voorbeeld van de konijnen en vossen, het aantal vossen kon toenemen doordat er genoeg konijnen waren. Maar wanneer de vossen de meeste konijnen hebben opgegeten zullen er minder vossen kunnen overleven omdat er niet genoeg voedsel is, hierdoor zal de populatie vossen kleiner worden. Doordat er nu minder vossen zijn, blijven er weer meer konijnen leven en groeit hun populatie. Wanneer de populatie met konijnen weer gegroeid is, zal er ook weer meer voedsel ontstaan voor de vossen en komen er opnieuw weer meer vossen. Nu is het cirkeltje rond en begint het weer opnieuw.

 

Wat is een optimumkromme?

Organismes zijn meestal goed aangepast op het klimaat waarin zij leven. Zo hebben penguin's een dikke vacht en huid om zich warm te houden en kunnen wij als mensen zweten als wij het te warm hebben.

Ondanks dat wij als mens kunnen zweten en daarmee kunnen afkoelen, kunnen wij niet lang overleven in een temperatuur van 45 graden Celsius. Ook vinden wij het niet fijn om buiten te zitten in de sneeuw als het -15 graden Celsius is. Als wij als mens in het bos zouden moeten overleven, hebben wij een minimum temperatuur nodig om te overleven. Voor ons als mens zou dit rond de 18 graden moeten liggen, maar het moet voor ons ook niet te warm worden. Wanneer het warmer dan 30 graden wordt zal het ook moeilijker worden om te overleven, dus wij hebben ook een maximum temperatuur. Als wij deze minimum en maximum in een tabel zouden zetten met daarin de overlevingskans, zou die er als volgt uitzien:

Bron: Natuurgidsencursus, 2019, https://natuurgidsencursus-ml.nl/wp-content/uploads/2019/05/ECOLOGIE-voedselketens-presentatie.pdf

 

Hierin kan je zien dat rond de 25 graden, de overlevingskans het grootst is. Wanneer de overlevingskans het grootst is noemen wij dat het optimum.

 

Huiswerk voor volgende week:

 

- maak opdrachten 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13 en 14