Vissen hebben geen longen. Wel hebben ze een bloedvatenstelsel waarin het bloed de functie heeft om zuurstof naar alle cellen te te brengen. Maar hoe komt dit bloed aan zuurstof?
Vissen hebben kieuwen. Deze kieuwen zitten aan de zijkant van de mondholte. Waneer een vis dus een hap water neemt en daarna, met de mond dicht, zijn mondholte leeg drukt, komt het water er via de kieuwen uit. Dat zie je in het eerste gedeelte van het plaatje hier onder.
Doordat het water door de kieuwen heen gaat, komt het water langs de lamellen van de kieuwplaatjes. Deze kieuwplaatjes zitten weer vast aan de kieuwboog, die als een soort ruggengraat de kieuwplaatjes (als soort ribben) aan elkaar verbind. Dit is te zien in het tweede gedeelte van bovenstaande afbeelding.
De kieuwplaatjes bestaan dus uit lamellen en in deze lamellen zitten hetzelfde soort kleine bloedvaatjes die wij in onze longen hebben zitten: de haarvaatjes. Ook hier liggen de haarvaatjes dicht aan het oppervlak zodat ze stoffen met de omgeving kunnen uitwisselen. Dit doen zij dan ook. In het water dat er door de mondbeweging langs deze lamellen wordt geperst zit namelijk zuurstof. Doordat dit water langs de lamellen stroom kan er in de haarvaatjes zuurstof uit het water worden opgenomen en CO2 worden afgegeven.
Kijk voor de ligging van alle onderdelen van de kieuwen die je moet kennen naar bron 3 in julie boek.
Voor het volgende principe gaan we er weer een klein beetje natuurkunde bij halen. In het boek staat namelijk wat uitgelegd over het tegenstroomprincipe. Het tegenstroomprinicpe heeft alles te maken met relatieve snelheid.
Wat je nu moet begrijpen voor het tegenstroomprincipe is dat als 2 stoffen langs elkaar gaan het makkelijke is om stoffen uit te wisselen.
Stel je voor je staat buiten en het is 5 graden. Dat is niet perse warm. Nu gaat er ook nog eens een windje waaien. De lucht in die wind is niet kouder dan die 5 graden, maar opeens voelt het wel kouder aan. Dit komt omdat de lucht nu harder langs je gezicht stroomt. Omdat er een hogere snelheid is waarmee stof 1 (de lucht) langs stof 2 gaat (je gezicht) wordt de warmte in je gezicht makkelijker overgedragen aan de lucht = jij krijgt het koud.
Ditzelfde principe gebeurt ook in de kieuwen van de vis, doordat het water stroomt, wordt de stof zuurstof (dat meer aanwezig is in het water dan het bloed) makkelijker afgegeven aan het bloed. CO2 zit weer meer in het bloed dan in het water. Diffusie zorgt er voor dat zuurstof wordt afgegeven aan het bloed en CO2 wordt afgegeven aan het water.
Relatieve snelheid betekend dat je snelheden bij elkaar op moet gaan tellen. Als jij op je fiets zit en 20 km/uur rijdt en een auto die 25 km/uur rijdt jou inhaalt, dan lijkt het voor jou niet dat de auto 25 km/uur rijdt. Als jij stil had gestaan aan de kant van de weg had jij de auto langs zien komen met 25 km/uur, maar omdat jij zelf 20 km/uur rijdt, lijkt het voor jou net dat de auto jou met 5 km/uur inhaalt. Dit komt omdat je dezelfde kant op rijdt (dan kan je dus de snelheden van elkaar aftrekken)
Stel je rijdt allebij een andere kant op, dan werkt het anders. Dan lijkt het namelijk of de auto met een veel hogere snelheid jou voorbij rijdt dan 25 km/uur. Dat komt omdat je allebij een andere kan op gaat, in dit geval moet je de snelheden bij elkaar op tellen.
Jij gaat 20 km/uur en de auto 25km/uur, maar voor jou voelt het alsof de auto jou met 45 km/uur passeert. Dit noemen we relatieve snelheid. De absolute snelheid verandert niet (20 en 25 km/uur), maar vergelijken met elkaar (in relatie tot elkaar) is in allebij de gevallen anders.
(stel je wilt meer uitleg over dit principe of je snapt het nog niet helemaal, dan kan je het opzoeken op internet of mij of meneer Pluimers mailen om meer uitleg).
Doordat in de lamellen het bloed de andere kant op stroomt dan het water dat door de kieuwen heen gaat, is de relatieve snelheid hoog. Dit zorgt er voor dat er makkelijk zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2) opgenomen en afgegeven kan worden aan het water. Bekijk bron 4 uit je boek om dit te bekijken.
Maak opgave 6 tot en met 11.