Lesdoelen:
Na de les zijn de leerlingen in staat om de verschillende soorten van werkwoordspelling op te noemen en te herkennen.
Aan het eind van deze les weten de leerlingen wat de persoonsvorm tegenwoordige tijd, de persoonsvorm verleden tijd, voltooid deelwoord, infinitief en onvoltooid deelwoord zijn en kunnen ze hiermee opdrachten maken.
Wat weet je al?
Opdracht 1: Geef in de onderstaande zinnen aan welk werkwoord goed is gespeld. Omcirkel het juiste antwoord.
Filmpje met uitleg over de werkwoordspelling https://www.youtube.com/watch?v=JiNs794-QF0
Vooraf: werkwoordsvormen
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben.
Als je iets gebiedt, krijg je:
1. Gebiedende wijs: Loop eens door, man!
Iedere zin heeft in principe één persoonsvorm:
De persoonsvorm geeft de tijd aan. Als je de tijd van de zin anders maakt, dan verandert de PV mee. (dit noem je de tijdsproef)
2. Persoonsvorm tegenwoordige tijd: Koen loopt vaak met Maartje naar huis.
3. Persoonsvorm verleden tijd: Gisteravond liep Wendy met haar vriendinnen over het strand.
Wat overblijft, als een werkwoord geen persoonsvorm is:
De persoonsvorm is telkens onderstreept!
4. Infinitief (hele werkwoord): Zondag wil ik een echte wedstrijd lopen.
5. Voltooid deelwoord: Is het waar dat Arnoud een halve marathon gelopen heeft?
6. Onvoltooid deelwoord: Ik ga vaak lopend naar school.
Soms wordt het als bijvoeglijk naamwoord gebruikt:
7. Bijvoeglijk naamwoord: Het lopende onderzoek zal worden overgenomen door de heer Sprink.
Het bijvoeglijk naamwoord 'lopende' zegt iets over het zelfstandige naamwoord 'onderzoek' (het is bezig).
Voorbeeld:
1. Gebiedende wijs
De gebiedende wijs is altijd de stam van het hele werkwoord. De stam vind je als je het hele werkwoord neemt zonder '-en'.
Werkwoord: Gebiedende wijs (stam)
Fietsen Fiets eens wat harder, man!
Worden Word toch eens volwassen!
Werken Werk eens door!
Voorbeelden PV T.T./V.T.
Ik… stam loop word
Jij/hij/zij/het stam +t loopt wordt
Wij/jullie/zij stam + en lopen worden
Verleden tijd zwak werkwoord: 't ex-kofschip (Ga uit van de stam van het hele werkwoord!)
Verven --> stam = verv
ik-vorm = verf
Ik verfde
Jij verfde
Wij verfden
Sterk werkwoord: ik liep
jij liep
wij liepen