In januari 1918 presenteerde VS-presIdent Woodrow Wilson zijn Veertienpuntenplan”, waar vrijheid en zelfbeschikkingsrecht der volkeren centraal stonden. Het ambiteuze plan zou o.a. de grenzen hertekenen naar bevolking om etnische spanningen te vermijden (=nationaliteitenprincipe), volkssoevereiniteit (=vrijheid en gelijkheid volkeren en naties) garanderen en een volkenbond oprichten als internationaal overleg- en controleorgaan om een nieuwe oorlog te vermijden. Wilson hoopte dat zijn tekst integraal aanvaard zou worden door de andere grootmachten bij de onderhandelingen voor het Verdrag van Versailles.
Eén van de punten verwijst specifiek naar kolonies
5. Een vrije, onbevangen en volkomen onpartijdige regeling van alle koloniale aanspraken, gebaseerd op een strikte inachtneming van het principe dat hij beslissingen over al dergelijke soevereiniteitskwesties de belangen van de betrokken bevolkingen even zwaar dienen te wegen als de billijke aanspraken van de regering over wier rechten moet worden beslist.
Kortom: Er moest een eerlijke regeling komen met betrekking tot alle kolonies, waarbij niet enkel rekening wordt gehouden met de belangen van de koloniserende macht (=het land dat het gebied politiek, economisch en cultureel domineert) maar evenzeer met het belang van de inheemse bevolking (=oorspronkelijke inwoners van de kolonie).
Wilson stelde dus het "zelfbeschikkingsrecht der volkeren" voorop. Ook dat van de gekoloniseerde volkeren. Het bleef in de eerste plaats vooral bij woorden: in de praktijk was er weinig van terug te vinden in het uiteindelijke "Verdrag van Versailles".
Na Wereldoorlog 1 beslisten de onderhandelaars van het Verdrag van Versailles dat de Duitse kolonies en de de Arabische gebieden van het Ottomaanse rijk als mandaatgebieden onder voogdij van de Volkenbond kwamen. Leden van de Volkenbond kregen in principe een mandaat om het gebied tijdelijk te besturen als voorbereiding op onafhankelijkheid in de toekomst. Een mandaatgebied is dus niet hetzelfde als een kolonie - waar het gebied volledig ondergeschikt is en feitelijk deeluitmaakt van moederland - maar vaak was het verschil niet erg merkbaar. De mandaatgebieden waren in feite een soort tussenoplossing, een eerste stap naar meer autonomie. Aan de koloniale gebieden van de overwinnaars werd niet geraakt.
In 1931 keurde het Britse parlement het Statuut van Westminster goed: Groot-Brittannië erkende de onafhankelijkheid van de Britse dominions (delen van het Britse wereldrijk die ondergeschikt waren aan de Britse Kroon, maar vanaf de 2de helft van de 19de eeuw geleidelijk meer autonomie kregen) Australië, Canada, de Ierse Vrijstaat, Nieuw-Zeeland, Newfoundland en de Unie van Zuid-Afrika. De Britse vorst bleef staatshoofd, maar ceremonieel.
Andere factoren die tijdens het interbellum het nationalisme in de kolonies stimuleerde waren
1. Door aandacht voor o.a. scholing was er in de loop der jaren een goed ontwikkelde inheemse intellectuele elite ontstaan. Zij kwamen in contact met westerse denkbeelden zoals gelijkheid, nationalisme, democratie en gingen verlangen naar zelfbestuur.
2. Veel mannen uit de koloniën hadden in de 1e wereldoorlog gevochten voor het moederland. De confrontatie met de gruwel van WO I gaf hen een totaal ander beeld over die zogenaamde ‘superieure westerse beschaving’. Het geïndoctrineerde respect voor het moederland verdween. Veel soldaten die na de oorlog terugkeerden naar Azië en Afrika sloten zich daarom aan bij nationalistische bewegingen.
3. Vele landen verwachtten ook een compensatie voor hun bijdrage aan WO I. Lees: meer zelfbestuur, autonomie! Vooral in de Arabische staten - deel van het Ottomaanse rijk - , gingen de Britten de Arabische stammen ophitsen om in opstand te komen tegen de Ottomanen. In ruil werd vaak onafhankelijkheid beloofd na WO I. Door de oprichting van de mandaatgebieden bleef de Europese suprematie echter intact en werd de onafhankelijkheid op de lange baan geschoven. Van een compensatie kwam dus weinig in huis!
3. Reeds in 1904 raakte Japan in oorlog met het machtige Rusland. Beide landen wilden de heerschappij over Korea en Mantsjoerije (in China). Japan had een modern leger en versloeg de Europese grootmacht Rusland. Het nationalisme in Japan inspireerde andere nationalisten in Azië. Japan had laten zien dat de Europese suprematie niet onaantastbaar was. Een "minderwaardige" Aziatische staat was erin geslaagd een "superieure" Europese staat te verslaan.
4. De grootmachten als de VS waren zelf een ex-kolonie en de USSR was een “communistische” staat; het communisme stond voor gelijkheid (arbeiders moesten zich internationaal verenigen op basis van hun "onderdrukte" status door het kapitalisme, niet zozeer op basis van hun nationaliteit)
De standpunten van de VS (zie 14punten Wilson) en de USSR maakten duidelijk dat er over de koloniën anders werd gedacht. De Verenigde Staten, zelf ex-kolonie van Groot Brittannië, werden tegenstanders van de koloniale politiek van Europa. Dat kon niet zonder gevolgen blijven want de Europese landen waren door de Amerikaanse bijdrage aan WO I militair en economisch erg afhankelijk geworden van de VS.