Tussen 1650 – 1785 is India een Britse handelskolonie. Via een commerciële onderneming, de Brits Oost Indische Compagnie dreven de Britten intensief handel met India via handelsposten in Calcutta, Mumbai en Madras. De compagnie bemoeide zich echter niet met de binnenlandse politiek in India en beperkte zich tot de handel. Door kapitaal samen te brengen via de compagnie, investeerden ze in handelsposten, schepen enz. om zoveel en goedkoop mogelijk producten aan te kopen en tegen grote winsten te verkopen (bv. specerijen)
Na 1785 word India ook bestuurlijk en militair door de Britten gekoloniseerd. Een steeds groter deel kwam onder Britse invloed. De bevolkingsgroei (stijgende vraag!) en de toenemende industrialisering in de 19de eeuw versterkten de vraag naar grondstoffen (steenkool, ijzererts, katoen) en agrarische producten (katoen, jute, thee) India werd een exploitatiekolonie: het gebied moet voor goedkope grondstoffen zorgen en als afzetmarkt voor afgewerkte producten zorgen. Net om dit te verzekeren neemt de Britse invloed toe.
Beide tabellen tonen duidelijk de relatie aan tussen het verbruik van "ruw katoen' in GB en de stijgende import vanuit India.
De Britten investeerden vanaf het midden van de 19de eeuw ook in de uitbouw van een spoorwegennet in India
Voor de antwoorden op de specifieke vragen over de dekolonisatie van Indië maak je gebruik van volgende bronnen
Bron 1
Bron 2: De Radcliff line
Bron 3
De Britten hanteerden, net als de meeste Europese koloniale mogendheden, de verdeel en heers techniek om het grote Indische rijk onder controle te houden. Zo speelden de Britten de twee belangijkste religies - het hindoeïsme en de Islam - tegen elkaar uit om te voorkomen dat ze zouden samenwerken tegen de Britse overheerser. De hindoes werden vertegenwoordigd door de Congrespartij, onder goedkeuring van de Britten eind 19de eeuw opgericht, de moslimminderheid door de in 1906 opgerichte Moslimliga. De moslims, die angst hadden voor hun rechten als minderheid, vormden voor de Britten de ideale partner om de nationalistische ideeën binnen de hindoeïstische Congrespartij te temperen.
In 1921 werd Mahatma Gandhi voorzitter van de Congrespartij. Hij begon met een reorganisatie die ervoor zorgde dat de Congrespartij banden kreeg met elk dorp, elk district en elke provincie. De partij werd zo een massaorganisatie. Hij verankerde de partij in de lokale gemeenschappen en droomde van een onafhankelijk, seculier India, zonder religieuze tegenstellingen, geen kastensysteem meer enz.