Week 04

PLANNING WEEK 04

Les Onderwerp Huiswerk
1

Bespreken:
Moltest 2 maken
Herhaling H1 t/m H4 zinsontleden
Grammaticaboekje uitdelen

Voor woensdag 22/01:
Oefenstencil

2 Huiswerk bespreken:
Oefenstencil

Behandelen:
H5: Meewerkend voorwerp

Voor dinsdag 28/01:
H5: Meewerkend voorwerp
NN-boek: opdr. 1 t/m 4

3

Wie is de Mol? (week 3)

 


LES 1
Herhaling zinsontleding H1 t/m H4
We hebben eerder dit jaar vier zinsdelen behandeld: persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg) en lijdend voorwerp (lv). Samen gaan we kijken wat jullie nog weten. Jullie krijgen een boekje waarin ALLE stof staat samengevat die je moet kennen voor de komende toets.


LES 2
Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen):
Marijn / heeft / zijn oude laptop / aan Jari (mv) / gegeven.

Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen:
– Marijn / heeft / Jari (mv) / zijn oude laptop / gegeven.

Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp. Let op: je kunt voor niet zo gemakkelijk weglaten als aan:
– Karen / zal / voor Fleur (mv) / een potje nagellak / kopen.

Zo vind je het meewerkend voorwerp

  1. Noteer onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
  2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.
  3. Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.

 


LES 3