Week 50

PLANNING WEEK 50

Les Onderwerp Huiswerk
1

SO SPELLING

 

2 Behandelen:
Start Poëzieproject

Voor vrijdag 13/12:
Opdracht 1 t/m 4

3

HW bespreken

 


LES 1
SO SPELLING H1 t/m H6


LES 2
Proza en Poëzie

Wat is het verschil?
Proza zijn verhalen en deze behandelen we bijvoorbeeld in de paragrafen ‘Fictie’ in je boek van Talent. Poëzie is een ander woord voor gedichten. Maar hoe herken je nou een gedicht?

Een gedicht heeft kun je meteen herkennen aan de uiterlijke vorm: de regels zijn kort en er staat veel wit om de regels van een gedicht. Hieronder staan nog een aantal kenmerken die vaak voorkomen:


Figuurlijk taalgebruik

Figuurlijk taalgebruik is taalgebruik waarbij je een woord of uitdrukking niet letterlijk gebruikt. Figuurlijk taalgebruik komt veel voor in spreekwoorden en uitdrukkingen. Het is dan een cliché geworden. Dat wil zeggen dat beeldspraak (figuurlijk taalgebruik) wordt gebruikt die zo vaak is gebruikt dat het haar kracht heeft verloren. Het belangrijkste kenmerk van clichés is dat zij oorspronkelijk origineel, geestig en vindingrijk waren.

Beeldspraak is een vorm van figuurlijk taalgebruik. Er zijn twee soorten beeldspraak:


LES 3
Rijm
Soms vind je in een gedicht rijm. Rijm is de herhaling van klank, zoals in de voorbeelden hieronder.

Gaaf – braaf; lopen – kopen; hinderen – kinderen

Er zijn verschillende soorten rijm. De opvallendste vorm is eindrijm. Dit is rijm aan het einde van een versregel. Als je dezelfde rijmklank met de dezelfde letter aanduidt, kun je zien of een gedicht een vast rijmschema heeft.

Voorbeelden van rijmschema’s zijn:

Bij alliteratie zijn de beginmedeklinkers van woorden gelijk. Een ander woord voor alliteratie is beginrijm. Alliteratie vind je niet alleen in gedichten, maar ook in vaste uitdrukkingen:

'Babbing bumbling band of baboons.' (Professor Anderling)