Na de dood van Mohammed in 630 kwamen er nieuwe geestelijke en politieke leiders, de Kaliefen (opvolgers). Zij besloten het Kalifaat (het Islamitische rijk) door veroveringen uit te breiden. De veroveringsoorlogen werden soms Jihad, een heilige strijd, genoemd. Daardoor waren Arabische strijders extra fanatiek. Het woord Jihad betekende in de tijd van Mohammed, de strijd met jezelf om een goede moslim te zijn en de strijd om de Islam te verdedigen. Maar het werd later ook de plicht voor moslims om het geloof te verspreidden, zo nodig met geweld.
Islamitische leiders veroverden na de dood van Mohammed veel nieuw grondgebied. Je ziet op het kaartje dat zelfs Spanje erbij hoorde, toen het rijk op zijn grootst was, rond 750.