Het "eerste" scheppingsverhaal in Genesis [ge:nəsɪs] is minder bekend dan het "tweede", waarin God door een paradijselijke tuin wandelt in Eden en daar Adam en Eva schept. Dit verhaal in Genesis 2,4b-3 is wellicht ouder dan de plechtige hymne van Genesis 1,1-24a. Het tweede scheppingsverhaal is ook veel vaker geschilderd dan het eerste.
Genesis (Grieks: Γένεσις, "ontstaan"; in het Nederlands ) is het eerste boek van de Hebreeuwse Bijbel. De Hebreeuwse aanduiding בראשית, Beresjiet betekent "in het begin" en volgt de traditie om de boeken aan te duiden met het eerste woord ervan; in het Nederlands begint het boek met de zin: "In het begin schiep God de hemel en de aarde".
In het eerste scheppingsverhaal is God de schepper van hemel en aarde.
De scheppingsactiviteit duurt zes dagen en loopt uit op een zevende dag van rust (de sabbat). Vertrekkend van de chaos, schept God door te spreken (er moet ... zijn, en er was...), te scheiden, en te maken. Het dagenschema vind je hieronder.
Heel de schepping - dus àlles wat er is - vindt zijn oorsprong in God. Hemellichamen, die in het Oude Nabije Oosten als goden vereerd worden, zijn ook maar schepselen van God. Dit staat in contrast met het Enuma Elish, een scheppingsmythe die bekend moet geweest zijn voor de auteur van Gen. 1.
De mens is noch de eerste van de schepping, noch de laatste.
Het hoogtepunt is de zevende sabbatsdag.
De hymne gaat van een wanordelijk gewoel naar harmonie en rust.
In het Hebreeuws klinkt die chaos als "to-woe wa-bohu" en de rust als "sjabbat".
De mens, als mannelijk en vrouwelijk, wordt geschapen 'naar het beeld van God en diens gelijkenis'. Zoals de dieren krijgt ook de mens Gods zegen, maar bovendien ook een opdracht: de aarde te behoeden ('heers over').
Het verhaal heeft een liturgisch karakter (aandacht voor de feesten en de sabbat).
Gn 1,1-2,4a is literair het eerste scheppingsverhaal, maar is vermoedelijk later geschreven dan het verhaal dat erop volgt. Omdat het de hemellichamen als schepselen van God voorstelt, dateert men het tijdens of na de Babylonische ballingschap*. Omwille van de aandacht voor de feesten en de sabbat, en het poëtisch-liturgische karakter, schrijft men de tekst toe aan de priesterlijke traditie.
De auteur(s) van Gn 1,1-2,4 was/waren vermoedelijk bekend met de Babylonische scheppingsmythe "Enuma elish". Het begin van deze mythe vertoont parallellen. Toch zijn de verschillen overduidelijk. Het bijbelse scheppingsverhaal gaat uit van 1 God, terwijl het Enuma Elish polytheïstisch is, waarbij de diverse goden staan voor wat in Gn 1,1-2,4 elementen van de schepping zijn. De schepping ontstaat volgens de Enuma Elish als gevolg van moord en geruzie tussen de goden.