Paragraaf 4.1

Het einde van de Gouden Eeuw

In de 18e eeuw ging economisch minder goed in Nederland. De handel en nijverheid namen af. Er was minder werk voor het burgers. Alleen de rijke adel bleef rijk en werd zelfs rijker. Deze families konden hun geld uitlenen aan bedrijven tegen hoge rentes. Door deze rijke families en rijke handelaren, zoals bijvoorbeeld de Joodse aanwezigheid, bleef Amsterdam het economische centrum van Europa. De rijken waren altijd bezig om te laten zien hoe rijk ze waren. Dit deden ze door pruiken te dragen.

De standenmaatschappij

Vanaf de Oudheid kende de wereld al een standenmaatschappij. In de 18e eeuw kende deze samenleving drie standen; De geestelijkheid (belangrijke leden van de kerk), de adel (rijke families met grondgebied) en de bevolking. Deze derde stand, de bevolking, was eigenlijk ook verdeeld in tweeën, tussen rijke burgers en handelaren en de armere boeren en handarbeiders. De koning stond helemaal bovenaan deze samenleving.

De eerste en tweede stand kende privileges (voorrechten). Zo hoefden deze standen geen belasting te betalen. De burgers (zo'n 95% van de landelijke bevolking) betaalden wel belasting. De boeren hadden het nog zwaarder, aangezien zij vaak huur moesten betalen over het adellijke land waar zij op werkten en pacht over de materialen die zij verplicht moesten gebruiken van de Adel. Ook eten werd heel duur, aangezien daar ook belasting over werd betaald.

De Verlichting

Als gevolg van de wetenschappelijke revolutie, begonnen mensen kritisch te denken over het leven. geïnspireerd door Griekse filosofen, begonnen de Verlichte denkers kritiek te leveren op hoe de samenleving was ingedeeld en hoe landen werden bestuurd. Verlichte denkers dachten dat, wanneer mensen rationeel (met het verstand) zouden leren denken, zij dan gelukkiger zou worden. Armoede zou ook het gevolg zijn van onwetendheid (domheid). De Verlichting verwijst dus naar het licht in het donker (de domheid).

Om te zorgen dat de bevolking meer te weten zou komen, werden encyclopedieën geschreven met 72.000 artikelen.

 

Verlichte recht

De verlichte denkers vonden dat de burgers beschermd moesten worden door grondrechten. Via mensenrechten, de rechten van alle mensen, waren alle burgers gelijk geboren en mocht er niet worden gediscrimineerd. Ook moesten iedereen vrijheid van geloof en meningsuiting kunnen gebruiken.

Ook moest de staat anders worden ingericht, namelijk als een rechtsstaat. Hierin moest Iedereen zich aan de wet houden. Zowel burgers als koningen en ministers.

 

Het verlichte geloof

De verlichte denkers vonden dat de strijd tussen geloven (bijvoorbeeld: denk aan de kruistochten tussen moslims en christenen) onnodig was. God was toch niet te bewijzen, dus laten we vrede vinden. De verlichte denkers dachten ook dat God de rol van klokkenmaker had ingenomen, waardoor hij de Aarde had gemaakt en via natuurwetten deze wereld liet werken, maar er verder geen aandacht meer aan besteedde. Sommige verlichte denkers geloofde zelfs helemaal niet meer in God. Zij waren Atheïsten (Atheïsme).

 

De Driemachtenleer

De verlichte denker; Montesquieu, vond dat de verschillende taken van bestuurders verdeeld moesten worden (een scheiding der machten). Zo moest het parlement (de eerste en tweede kamer) wetten maken en goedkeuren (de wetgevende macht). De regering (de ministers + koning) moesten zorgen dat de wetten werden uitgevoerd (de uitvoerende macht). Tot slot moesten de rechters besluiten welke straffen wetsovertreders kregen (de rechtelijke macht). Deze machten mochten nooit elkaars taken overnemen.

 

Vragen over de paragraaf:

 

-Wat waren de drie standen binnen de standenmaatschappij?

-Hoe zouden mensen gelukkiger worden, volgens de Verlichting?

-Hoe dachten verlichte denkers over God en geloof?

-Wat houdt de Trias Politica in?