In dit thema herhalen we de werkwoordstijden.
Past perfect
Gebruik
Om een handeling of situatie te beschrijven die plaats vond vóór een bepaald moment in het verleden.
Vorm
–> bij regelmatige werkwoorden: had werkwoord + -ed
–> bij onregelmatige werkwoorden had + de vorm die hoort bij het voltooid deelwoord van het werkwoord (zie onregelmatige werkwoorden, 3e rij)
Voorbeeld
I had worked You had worked He/She/It had worked We had worked You had worked They had worked |
Ik had gewerkt Jij/u had gewerkt Hij/Zij/Het had gewerkt Wij hadden gewerkt Jullie hadden/u had gewerkt Zij hadden gewerkt |
I had eaten You had eaten He/She/It had eaten We had eaten You had eaten They had eaten |
Ik had gegeten Jij/u had gegeten Hij/Zij/Het had gegeten Wij hadden gegeten Jullie hadden/u had gegeten Zij hadden gegeten |