Present simple (tegenwoordige tijd)

Hoe maak je de present simple?

In het Nederlands kennen we bijvoorbeeld bij het werkwoord rennen de volgende vervoeging: Ik ren, jij rent, wij rennen. Maar hoe ziet de vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige tijd in het Engels eruit?

I run home.                   Ik ren naar huis.
You run home.             Jij rent naar huis.
He runs home.             Hij rent naar huis.
She runs home.            Zij rent naar huis.
It runs home.                Het rent naar huis.

We run home.               Wij rennen naar huis.
You run home.              Jullie rennen naar huis.
They run home.            Zij rennen naar huis.

Zoals je hier ziet, voegen we een -s toe indien je een werkwoord gebruikt in de 3e persoon enkelvoud: He swims, My sister plays hockey, My brother loves his son. Je kunt dit onthouden met de shit-regel. In het woord shit zit namelijk She, He en IT, alles binnen de 3e persoon enkelvoud:

- she --> she swims fast.
- he --> he swims fast.
- it --> it swims fast.

In alle andere gevallen gebruik je gewoon het hele werkwoord (ook wel de stam genoemd):

- to run --> They run across the street.
- to speak --> You speak very well.
- to see --> I see him over there.

Hieronder zie je nog een keer duidelijk het verschil:

- I love our dog.
- He loves our dog.

- I sing my favourite song every day.
- Susan sings her favourite song every day.

Opdracht 1

Vul de juiste werkwoordsvorm in in de zin.

 

1. Ferdinand ..... (to be) my best friend.

2. My brother and I ..... (to fight) a lot.

3. Sarah often ..... (to walk) her dog.

 

Opdracht 2

Meerkeuze vragen

 

  1. We ____ to Spain every summer.
  1. flies
  2. fly
  3. flys

 

2. I ____ TV every night.

  1. watch
  2. watchies
  3. watches

 

3. It _____ almost every day in Manchester.

  1. rain
  2. raines
  3. rains

 

4. She _____ in Florida.

  1. live
  2. livees
  3. lives

 

5. I ____ in a bank.

  1. works
  2. work
  3. works

 

6. The supermarket ____ at four o’clock

  1. closies
  2. closes
  3. close

 

Opdracht 3

Zinnen maken

 

Wakes / up / Tim / at / o´clock / 7

English / he / speaks

Tennis / play / I

Glass / made / of / are / windows

6 PM / at / train / leaves / the

His / car / cleans / Tom

Work / I / in / London

Rich / I / to be / want

 

Uitleg present simple
Deze video kan je gebruiken als je meer uitleg nodig hebt!

Extra oefening
Heb je het gevoel dat je nog iets meer moet oefenen? Dan kan je deze link gebruiken.

Klaar?
Wanneer je klaar bent mag je je werk inleveren bij mij. Ik ga het dan voor je nakijken. Als je een online test hebt gedaan schrijf dan het resultaat voor jezelf op zodat ik dat kan zien! Deze link is bedoeld voor extra oefening. Maak er zeker gebruik van om je Engels te verbeteren! :)