Eerst kwamen de ontdekkers, toen de veroveraars en als laatste kwamen de kolonisten (= mensen die zich in het gebied vestigden). De Spaanse migranten die zich in het gebied hadden gevestigd, gingen kolonies (= een gebied buiten je eigen land, bedoelt voor cultuur menging of om winst te maken) stichten. Ze gingen vaak de tempels van de Indianen vernielen en in plaats daarvan kerken bouwen.
De kolonisten hadden ook missionarissen meegenomen naar de kolonies. De kolonisten forceerden de Indianen om christen te worden en om als slaaf te werken in de goud- en zilvermijnen. Sommige moesten op plantages werken (= landbouwbedrijven waar cacao, koffie, suiker werden gegroeid).
Maar het was zo veel werk dat de Indianen het niet allemaal konden doen. Daarom haalden de kolonisten mensen uit Afrika over de Atlantische Oceaan om als slaaf te werken op die plantages. Zo ontstond de Trans-Atlantische slavenhandel (= handel in slaven van Afrika naar Amerika).