Roodhalsgans (Branta ruficollis)
Uiterlijke beschrijving;
Het lichaam is zwart en in tweeën gedeeld door een witte flankstreep. De borst en het gezicht hebben een roestrode kleur en het hoofd heeft een bont gezichtspatroon. De kleine zwarte snavel en de dunne nek vallen sterk op. Deze vogel wordt ongeveer 53 tot 55 centimeter groot.
Herkomst, habitat, biotoop;
De roodhalsgans (Branta ruficollis) is een trekvogel. Een groot gedeelte van de wereldpopulatie overwintert op graslanden aan de Kaspische Zee en de westkust van de Zwarte Zee, met name in Roemenië en Bulgarije. In Nederland wordt de roodhalsgans soms als winter-dwaalgast waargenomen.
Samenlevingsvorm;
Ze leven in kolonies of als paar.
Voedsel in de natuur;
Het voedsel van deze vogel bestaat voornamelijk uit gras en zaden.
Huisvesting;
Zij zijn geschikt voor een groot grasperk met vijver, waar ze paarsgewijs in een gemengde collectie gehouden kunnen worden, of met voldoende ruimte met meerdere paren. Liever niet samen met andere agressievere ganzensoorten houden, en niet met te kleine eendensoorten.
Voortplanting;
Drie tot acht crèmekleurige eieren die in een kommetje boven op een klif worden gelegd. Ze worden door het vrouwtje uitgebroed. De met dons bedekte jongen kunnen na een maand vliegen.
Kenmerkend gedrag;
Roodhalsganzen zijn in de broedtijd nauwelijks agressief naar andere watervogels. Als het perk ruim genoeg is, kunnen de roodhalsganzen in een gemengde collectie of in een grote groep gehouden worden. In de broedtijd zijn roodhalsganzen zeer luidruchtig. Vooral de mannetjes maken overdag en `s nachts een hard geluid dat ver te horen is. Zelfs als roodhalsganzen over een grote vijver beschikken, zullen de dieren veel op het land zijn.
Geslachtsbepaling;
Gent en vrouwtje zien er het gehele jaar hetzelfde uit. Er is dus geen eclipskleed gedurende de ruiperiode. Het vrouwtje is vaak iets kleiner en heeft soms een wat kleinere wangvlek.